In de drie vorige Pointe-nummers zijn reeds het voorwoord, de inleiding en zeven verhalen uit "Jassos" van Jan de Kort geplaatst. De volgende vier verhalen zijn een vervolg hierop.
Boven op de heuvel staat de grote kerk. Halverwege de heuvel het schoolgebouw. En helemaal onderaan de voet, daar slaapt het gepeupel,
want orde zal er zijn. De kerkdiensten worden er verzorgd door
de Papa met zijn haarknot en strenge zwarte brilmontuur. Waar elders
in Europa Rooms-katholieke priesters vanwege het celibaat soms een
heimelijke verhouding hebben met bijvoorbeeld de huishoudster, is
het bijzondere aan de Grieks-orthodoxe kerk dat de voorgangers die
niet al te veel ambitie hebben - bijvoorbeeld naar het bisschopsambt - gewoon
kunnen trouwen. De Papa van Pitsidia woont evenals de andere
mensen met zijn vrouw en kinderen in het dorp.
De school is opgericht door twee bevlogen broers. In de jaren dertig
van de 20ste eeuw gaven zij opdracht om het gebouw te zetten en betaalden
de eerste leerkracht. In die tijd een enorme geste in een gebied dat
tot dan toe werd gedomineerd door een armoedig agrarisch systeem
waarin het onderwijs aan kinderen zich beperkte tot het eenvoudige
leven van alledag. Slechts een enkeling ging naar school in Timbaki
of Mirres. Door de school en de leerkracht kwamen er ineens meer
kinderen in aanmerking voor onderwijs. Vanwege het opkomend
toerisme werd er zelfs een particuliere leerkracht Engels aangetrokken.
Veel kinderen werden door hun ouders naar die lessen gestuurd
omdat hun ouders wel begrepen dat een betere communicatie met de
buitenlandse gasten tot betere dienstverlening zou leiden en daarmee tot hogere inkomsten.
Maar ten gevolge van jarenlang achterstallig onderhoud verkeerde
het schoolgebouw in zo'n erbarmelijk slechte staat dat er wel wat gebeuren moest.
Het gesteggel over de nieuwbouw sleepte ongeveer vijf jaar. Het geld dat tussentijds beschikbaar kwam, werd even zo hard
weer ingepikt door corrupte ambtenaren en malafide aannemers. De
strijd om deze nieuwe school is met name gevoerd door Georgos, het
hoofd der school. Vanaf het moment dat hij de oude, korzelige hoofdmeester
opvolgde, was zijn ambitie helder en zijn optreden kordaat.
Weg met dat aan alle kanten lekkende, krakende gebouw en op naar
nieuwbouw. Uiteindelijk is het hem gelukt en trad hij als overwinnaar
uit het strijdperk. Er kwam een mooie nieuwe school. Van steen, met
grote ramen, nieuw lesmateriaal en een fraai speelplein aan de voorzijde.
Ere wie ere toekomt.
Schoolhoofd Georgos Kargatzis, ik leerde hem kennen via zijn schoonvader,
de oude Nikos. Ik kwam Nikos ooit tegen in de uitgestrekte
heuvels tijdens een van mijn wandelingen. In de verte hoorde ik het
gerinkel van schapenbellen. Toen ik de kudde in de gaten kreeg, bleef
ik even staan kijken. En daar zag ik hem staan, leunend op zijn stok, als
een standbeeld tussen de olijfbomen. Hij zag me en stak een hand op.
Ik groette terug en we liepen elkaar tegemoet. Nikos sprak een paar
woorden Duits en gaf me een stuk brood en een tomaat. Als tegenprestatie
bood ik hem wat water aan dat in mijn veldfles koel was gebleven.
Ik vroeg hem of ik een foto van hem mocht maken. Dat vond hij prima.
Terug in Nederland maakte ik er een vergroting van die erg mooi uitpakte.
Tijdens mijn volgende bezoek aan Pitsidia besloot ik het schoolhoofd
te vragen om die foto aan de schaapherder te geven. Die wilde
dat wel doen. Georgos Kargatzis nodigde me daarop bij hem thuis uit
en begon te lachen toen ik hem mijn foto liet zien.
Ken je hem?, vroeg ik nieuwsgierig.
Een beetje, grijnsde Georgos.
De deur van de keuken ging open en opeens stond daar de herder met zijn gegroefde gelaat
en mooie snor. Geheel in het zwart gekleed, de traditionele hoofddoek
om, laarzen aan, staf in de hand.
Georgos rechtte zijn rug, glimlachte
en zei:
Mijn schoonvader.
De foto hangt nog altijd in de keuken en sindsdien logeer ik in het appartementencomplex
van Georgos´ vrouw en haar broer Jannis. De
laatste jaren samen met Greet. Vanaf het balkon van ons appartement
hebben we praktisch de hele familie binnen handbereik. De tachtigjarige
opa Nikos en zijn vrouw aan de overkant. Georgos en zijn vrouw
Popi op de begane grond. Popi's broer Jannis met echtgenote Diana en
vierjarig dochtertje op de hoek. En Georgos' dochter Maria met haar
priester Papa Manolis en baby Georgina in het souterrain. Vier generaties
op een kleine vijfentwintig vierkante meter. De kleintjes onder de
hoede van Popi, Diana of Maria. Oma eeuwig in de keuken achter haar
fornuis, vaak geholpen door Popi. De mannen zijn veelal buitenshuis.
Georgos werkt 's ochtends op school. 's Middags tref je hem vaak bij de
schapen of op het land. Dan weer heeft hij een vergadering met collega
dorpsnotabelen.
Georgos' zwager Jannis is vaak de hort op. Geen idee wat hij allemaal
doet, maar gaat er iets kapot, repareert hij de boel.
De oude Nikos bewerkt het land op de trekker en hoedt de schapen.
Iedereen heeft op traditionele wijze zijn eigen taken. Zo leeft deze familie
samen, op elkander aangewezen, in lief en leed en onvoorwaardelijk
met elkaar verbonden. Georgos spreekt hierover met trots.
Jannis, als ik veel watermeloenen heb, dan geef ik ze weg aan familie,
aan buren en aan vrienden. Hebben zij veel komkommers, dan hebben
wij aan die groente ook geen gebrek, begrijp je? Verdient mijn zwager
een maand goed en houdt hij geld over, kan ik dat zo van hem krijgen.
Maar zit hij een keer krap, komt hij bij mij. Zo gaat dat en zo is het goed.
Vanaf ons balkon horen we hen praten en lachen. Soms huilt er een
kind. Dan voelen we hetzelfde, Greet en ik, en benijden we deze mensen
om waar het in ons aardse leven werkelijk om draait. En tegelijkertijd
is er treurnis. Treurnis in de wetenschap dat deze traditionele
gemeenschapszin niet bestand is tegen de invloeden van het oprukkende
moderne leven, en dus gedoemd is uit te sterven, zoals hij bij
ons eveneens ter ziele is gegaan. Je houdt het niet tegen.
Ik ben op Kreta uitermate gevoelig voor zintuiglijke indrukken. En
ik niet alleen, maar ook anderen ervaren dat. Onder hen gerenommeerde
mensen zoals Biartiz, reisgidsenauteur, en de Amerikaanse
schrijver Henry Miller, die zo'n prachtig boekje schreef, The Colossos of
Maroussi. Kreta kun je, vooral buiten het toeristengebied, met al je zintuigen
beleven. Wanneer ik door de vallei naar Comos liep genoot ik
van de kleuren van de klaprozen, de margrieten en de korenbloemen.
Ik spotte de vale gier die cirkelend boven het struikgewas spiedde
naar zijn prooi. In de verte de fantastisch besneeuwde top van berg
Psiloritis. Daarnaast de berg Mavri met op 1780 meter hoogte als een
zwarte vlek de grot van Kamares, waarbinnen beschilderd aardewerk
is gevonden van 1700 jaar vóór Christus. Vanaf het strand zag ik het
dorre Beschuiteiland, Paximedi, maar ook Aghia Galini en de Witte
Bergen in het westen. Mijn ogen en oren genoten van schuimkoppen
op woeste golven terwijl ik tuurde naar een tanker aan de kim. Ik bekeek
de opgraving van Comos, aanvankelijk niet meer dan een kuil met
wat muren en sleuven, maar inmiddels een ruim gebied met duidelijke
contouren uit de Minoïsche tijd. Vanaf de heuvel bij Phaistos zag ik in
de diepte de groene en vruchtbare Messaravallei met de plastic huizen,
de tuinbouwkassen van Johan Dijkstra, een Nederlandse ontwikkelingswerker.
In de brandende zon staken de kapelletjes op de heuvels
hagelwit af tegen het groen van de olijfbomen. Heel in de verte verrijzen de muren
van het oude klooster Moni Odigitria, waar een kleine
gemeenschap monniken hun spirituele leven combineert met hard
werken op het land. Te voet nam ik de oude route die apostel Paulus
2000 jaar eerder aflegde toen hij met Titus van Kali Limenes naar
Gortys liep, de plek waar Paulus Titus achterliet als eerste bisschop
van Kreta. Hun voetsporen zijn er nog goed te volgen. Ook de bijbel
getuigt hiervan. In zijn brief aan Titus, 1:12, heeft Paulus het over de
paradox van de Epimenides: Iemand uit hun kring, hun eigen profeet,
heeft gezegd:
Leugenaars zijn de Kretenzers altijd, gemene beesten en
luie buiken.
Deze getuigenis is waar. Wat te denken van dit dilemma,
Epimenides was immers zelf Kretenzer.
Tijdens mijn wandelingen ontmoette ik menig herder. Vaak verbleven
zij meerdere weken in de heuvels. In hun berghut gaven zij mij water
en sardines.
Af en toe schrok ik bij het zien van een kleine illegale vuilstort. Als
een vloek in de kerk lag daar zomaar zo'n vieze berg troep in die
overdadige natuur. Aanvankelijk had de dorpsgemeenschap geen
vuilnisophaaldienst. Die had men vroeger ook niet nodig, want alle
resten waren organisch afbreekbaar. Later kwamen plastic en andere
kunststoffen. Tja, dergelijk afval wil je natuurlijk liever niet om je huis
hebben slingeren.
Jarenlang wandelde ik in een relatief klein, maar heuvelachtig gebied
op Zuid-Kreta en bezocht er de historische plekken Sivas, Matala,
Kamilari, Kalamaki, Kali Limenes en Phaistos. Het gebied wordt doorsneden
door de Geropotamos, een bijna opgedroogd riviertje. Verder
is het er ruig begroeid en is er een labyrint van paden, waarvan er veel
doodlopen. Meestal ging ik er in m'n eentje op uit, slechts heel af en toe met vrienden.
Die eerste jaren was ik me niet bewust van de blindheid die mij
te wachten stond. Achteraf ben ik daar blij om, want daardoor kon ik
onbevangen rondkijken en genoot ik zonder melancholie. Maar ook
nadat ik minder ging zien, bleef ik er rondsjouwen. Zoals die beklimming
van de Psiloritis samen met die vriend. Hij voorop. Vanuit mijn
kokerveld hield ik hem goed in de gaten. We begaven ons over richels
en smalle rotspaden. We klauterden omhoog tegen steile hellingen,
waarbij mijn handen en voeten regelmatig op de tast houvast zochten.
In mist en sneeuw raakten we de weg kwijt. De goede afloop van die
ervaring gaf me zoveel zelfvertrouwen dat ik daarna eigenlijk nooit
meer angst heb gehad. Een gevoel van zekerheid dat ik, ondanks mijn
slechte ogen, nog altijd gewoon op mijn voeten kan vertrouwen.
De laatste jaren is mijn zicht enorm afgenomen, ik zie nu alleen nog
licht en donker en heel sterke contrasten. Maar zoals ik eerder al opmerkte,
draait in mijn hoofd nog feilloos de film.
Greet wilde graag eens naar Phaistos wandelen. We gingen samen op
weg, dwars door de wildernis. Zij beschreef wat zij zag en ik gaf aan
hoe ze moest lopen. Wat een groot voorrecht dat ik al dat natuurschoon
vroeger heb kunnen zien. Wanneer Greet mij de kleuren beschrijft die
haar verrukken, de sneeuw op Psiloritis, een kudde schapen op een
helling, kijk ik met haar mee. Ook de mensen herinner ik me goed, ik
haal hun gezichten probleemloos voor de geest. Bijzonder daarbij is
dat hun aangezicht in mijn gedachten is blijven stilstaan in de tijd. Dat
geldt overigens ook voor mijn eigen gelaat. Ik herinner me mijn spiegelbeeld
en blijf voor altijd een jonge vent.
Nu ik niet meer zie, nemen andere zintuigen taken over. Dat gaat vanzelf. Nu ruik ik de bloemen,
de rozemarijn, de geit aan een touw. Ik ruik de zee, de naaldboom aan
het strand. Ik draai een wijn in het glas en de aangename geur prikkelt
mijn neus. Ik snuif eens diep boven mijn bord, lamskarbonade,
mmm, hij is goed. De bast van de olijfboom herken ik meteen, evenals
de harde bladeren van de vetplant met zijn enorme stamper. Kerven in
een rotsblok, ik laat mijn vingertoppen er overheen glijden. Dimitris, Georgos, Nikos, Eva, zij omhelzen me als ze mij begroeten. Ik voel en ruik hen. Op m'n knieën aan de vloedlijn laat Greet me schelpen zien.
Onderweg duwt ze mijn neus in een welriekend kruid. Ze beschrijft
wat ze ziet, en als zij het spoor bijster is, wijs ik haar de weg.
Aan het strand lig ik naakt in het zand waar de zon mijn huid bruint. Ik
zoek verkoeling in zee en proef het zilte water. Ik ben blind en beleef
de natuur en de duizenden jaren oude cultuur.
Tweeduizend jaar vóór Christus leefden hier de Minoïers. Hun heiligdommen
en paleizen, hun wandelgangen en leefwijzen, ze hebben een
invloed op mijn beleving. De bodem ademt hier behalve de rotsen en
de zwarte grond ook de geschiedenis. De lucht zindert. Ik struikel bijna
nooit. Mijn schoenen vinden de juiste balans. Greet begeleidt me, maar
ik beweeg hier zelfvertrouwd en voel de omgeving. Zo was het toen ik
er 25 jaar geleden voor het eerst kwam, en zo is het nog steeds. Ik ben
veranderd. Kreta is veranderd. De ezels zijn verdwenen. De herder in
het veld houdt een mobieltje aan zijn oor. Oma rijdt op een squad. Een
dvd-apparaat speelt de laatste films. En in Farewell surft de jeugd voor
weinig geld op internet. Voor mij hoeven ze niet, die moderniteiten. Ik
hecht aan hoe het 25 jaar geleden was en denk er soms met enige weemoed
aan terug. Gelukkig hoef ik de vernieuwingen niet allemaal meer
te zien, een zegen van het blind zijn. Maar ondanks alle veranderingen
is de kern behouden. In essentie blijf ik wie ik was. Evenals Pitsidia,
dat mooie dorp in het zuiden en de plek waar ik blijf wederkeren.
In het voorjaar van 1986 bezocht ik Chora Sfakion, een stadje aan
de zuidkust. Hier komen de toeristen aan wal nadat zij door de
Samariakloof zijn gelopen en in Agia Roumeli het veer hebben genomen.
Touringcars staan de dodelijk vermoeide wandelaars al op
te wachten om hen terug te brengen naar de hotels, de meesten op
Noord-Kreta. Tegen de avond liep ik naar de kleine haven. Vanachter
een biertje op een terras sloeg ik met enig leedvermaak gade hoe die
arme stumpers uit de boot strompelden. Op dat moment vermoedde
ik allerminst dat een dergelijke ervaring mij diezelfde week eveneens
te beurt zou vallen.
Chora Skafion was een ingeslapen stadje. Slechts in de namiddag was
er, vanwege de terugkerende wandelaars en die grote bussen die hen
kwamen ophalen, een hevige, maar kortdurende bedrijvigheid. Daarna
keerde de rust er onherroepelijk terug.
Dag drie besloot ik vroeg op te staan om de benen weer eens flink
te strekken. De klok sloeg acht en de ochtendzon scheen al stevig. De
kleine, maar goed gevulde rugzak trok aan mijn schouders. Mijn dochter
roept altijd dat ik daarin mijn leven meesleep. Vanwege de spullen
die ik allemaal meeneem. Een beetje gelijk heeft ze wel. Voldoende
water, brood, twee sinaasappels plus nog een verschoning. Gewoonte.
Maar onder andere ook een nagelknipper, veters en hoesttabletten.
Praktische zaken, zoals ik ze noem, ik heb ze altijd bij me.
Die dag wilde ik naar Loutro lopen. Een Ier had me de avond ervoor
uitgelegd hoe ik er kon komen:
Westwaarts over de weg tot aan een
afslag naar links. Dat pad sla je in. Loop het helemaal uit en het brengt
je linea recta naar Loutro, very simple.
Zijn rollende r klonk dreigend en ik nam de uitdaging aan. Ik had Chora
Skafion inmiddels achter me gelaten. Eenmaal buiten het uitgestorven
stadje werd het nog stiller. Aan mijn linker zijde kronkelde het weggetje
langs de kust omhoog tot een flinke hoogte boven zee. Aan de rechter
kant wisselden olijfgaarden en rotsformaties elkaar af. Heel in de
verte blafte een hond, vastgeketend aan een boom en met een ton als
onderkomen. Wat hebben onze Bello's het toch goed vergeleken met
deze Griekse viervoeters. Na plusminus drie kilometer zag ik mijn linker
afslag. Iemand had er een grote kei gemerkt met een flinke klodder
rode verf. Mijn kaart vertelde me dat Loutro op ongeveer 7 kilometer
afstand lag van de plek waar ik mij op dat moment bevond. Het terrein
dat ik zou gaan betreden was open en bood nauwelijks beschutting.
Een wandeling aan de zuidkant van het eiland, dus in de volle zon. ...
Shit, mijn hoed. Vergeten. Hoe ongelofelijk stom. Ik heb hoestpastilles
in mijn rugzak en vergeet een hoed. Hoewel het nog vroeg was,
brandde de zon al op mijn huid. Maar op jezelf staan schelden terwijl
niemand je hoort helpt niet en is verspilde energie. Op pad dus maar
weer, dan maar zonder hoed.
Veel toeristen kijken bevreemd wanneer ze mij tegenkomen in een
lange broek. Zo nu en dan werd ik er zelfs om uitgelachen. Maar ook
deze keer wist ik waarom ik dat deed. Het pad werd al snel smaller en
voerde door stekelig struikgewas. Dankzij mijn lange broek was het
schrammen aan de stekels dragelijk. Ook mijn shirt met lange mouwen
bleek al net zo'n goede zet. Maar naarmate de tijd verstreek brandde
de zon feller en feller. En schaduw was er niet. Rechts van het smalle
pad ging het steil omhoog. Links van me gaapte een afgrond naar de
diepblauwe zee. Het zou idyllisch hebben kunnen klinken: Man loopt
in de vrije natuur en geniet van vergezichten. Maar wat had kunnen zijn,
pakte anders uit. Angstige gedachten kwamen in me op. Ik zweette
vanwege de enorme hitte, nam regelmatig een slok water en rustte
even uit. Die kennis en ervaring had ik gelukkig en ik nam ze ter harte.
Desondanks moest ik erkennen dat ik de tocht had onderschat. Ik was
de enige gek die hier op dit tijdstip liep, mijn kop verbrandde waar
ik bij stond en als ik niet uitkeek kreeg ik acuut een zonnesteek. Het
was oliedom. Maar teruggaan had geen zin meer, het punt van no return
lag al ruimschoots achter me. Trillend strompelde ik verder. Het
zweet gutste van mijn hoofd en liep in mijn ogen. De zakdoek die ik
had voorgebonden bood weinig soelaas. Mijn voetstappen werden onzeker.
Het pad was stenig en lag bezaaid met losse keien. Ik keek al niet
meer naar de zee, want de diepte deed me duizelen. In plaats daarvan
probeerde ik mij te concentreren op het pad voor me, en niet verder
dan twee meter voor me uit. Linker voet optillen en voorzichtig neerzetten.
Daarna hetzelfde met rechts. Na een poosje keek ik wel, maar
zag ik eigenlijk niks meer. Onbewust liep ik daar op de automatische
piloot. Dat kan een tijdje goed gaan, maar iedere ervaren wandelaar
weet dat dit vroeg of laat wordt afgestraft. En jawel, in een moment
van onoplettendheid schoot er een steen onder mijn voet vandaan, ik
verloor mijn evenwicht en gleed weg richting afgrond. In een reflex
liet ik me zakken en maakte me zo breed als ik kon. De enige manier.
Het lukte. Zittend op mijn achterwerk kon ik mijn benen voorzichtig
op het pad terugzetten. Geschrokken en geëmotioneerd vervloekte ik
de zon, Loutro en die verdomde Ier die mij in deze onverkwikkelijke
situatie had gebracht. Maar bovenal was ik kwaad op mijzelf. Ik had
me per slot van rekening de ervaren rot gevoeld naast de toeristen uit
de kloof. En deze held moest zonodig opnieuw een uitdaging aangaan,
idioot die ik was. Nog zo'n misstap en het heldendom lag honderd meter
lager in zee op apegapen. Grote stomkop, volgend jaar lekker uitwaaien
op de pier van Scheveningen. Of een ochtendwandeling door
het plantsoen over keurig gebaande paden. Op dat moment dacht ik
echt dat ik dat zou gaan doen.
Inmiddels was ik opgekrabbeld en stond met knikkende knieën in de
onaflatende hitte van die helse zonneschijn. Tranen welden op. Even
maar, want je houdt je groot, zelfs al ben je zielsalleen.
Nu kon ik inderdaad niet anders dan bewijzen dat ik mij hieruit ging
redden. Hoe ik uiteindelijk in Loutro ben aangekomen weet ik niet
meer zo precies. In ieder geval langzaam en heel voorzichtig. Op een
goddelijk moment kreeg ik het dorp in mijn vizier. Ik kon de afstand
schatten en het pad werd breder. Er stond een boom. Schaduw, de hemelen
geprezen. Daar, met uitzicht op de bewoonde wereld, zonk ik
tegen de ruwe stam en trok mijn schoenen uit. Voor het eerst en ook
voor het laatst kuste ik mijn bergschoenen. Zonder hen zou ik het niet
hebben gered. Ze gaven me net de juiste grip om de tocht te volbrengen.
Ça va, monsieur? ça va. Bon jour. Het was een ritueel, een spel van
vormelijkheid dat de oude man en ik speelden. Zijn naam heb ik nooit
gekend, maar we begroetten elkaar altijd en wisselden een warme
glimlach. Jaren geleden was hij gemeenteambtenaar. Net zoals bij ons
in Nederland was Frans ook op Kreta de formele taal van de hogere
ambtenaren. Daar was ik bij toeval achter gekomen en sindsdien spraken
we Frans met elkaar. Monsieur liep kaarsrecht. En altijd in een
bescheiden, doch goedzittend pak. Bril op, keurig geschoren, op en top
een heer. Veel contacten leek hij niet te hebben in het dorp. Vooral niet
met de mannen. Twee keer per dag zag ik hem wandelen. Hij deed
dan een paar boodschappen bij kruidenier Kostas, kocht een half
brood bij de bakker en dronk een Elleniko Kafé op het plein. Daarna
verdween hij weer in zijn ruime woning, een soort blokkendoos aan
de rand van het dorp. Als ik Georgos of Dimitris wel eens naar de aardige
monsieur vroeg, haalden ze licht geïrriteerd hun schouders op.
Terwijl ze altijd maar wat graag over de dorpsbewoners roddelden.
Nu werden mijn vragen ontweken. Monsieur was een buitenbeentje,
dat was duidelijk. Jaren later begreep ik iets meer van de houding van
Dimitris en Georgos. Daarbij kreeg ik onverwachts hulp van de zoon
van monsieur. Deze man, Nikos genaamd, woonde eerst bij zijn vader
thuis. Een aantal jaren nadat ik hem niet meer had gezien, dook hij
ineens weer op. Met grote passen stapte hij door het dorp en keek
niet op of om. Hij droeg een flinke bril, werd al wat kalend, en was
evenals zijn vader gladgeschoren en goed gekleed. Het was dan ook
vreemd toen ik Nikos op een zekere middag het terras bij Markos zag
opkomen. Even leek hij te aarzelen waar hij zou gaan zitten. Toen nam
hij zelfverzekerd plaats aan mijn tafel. Alsof hij het volstrekt normaal
vond en me al jaren kende. Dat was misschien ook wel zo, maar dan
slechts van gezicht, zal ik maar zeggen. Hij stelde zich aan me voor,
bestelde een biertje voor ons allebei en wierp een blik over het plein.
Jij komt uit Holland Jannis, dat is een goed land.
Ik krijg bij dergelijke opmerkingen altijd direct de neiging om ze te
relativeren, maar Nikos was me voor.
Je begrijpt me niet, Jannis. Ik
bedoel, voor óns.
Voor ons? Hoezo, voor ons?, vroeg ik me af. Toen boog hij zich naar me
toe en nam een geheimzinnige houding aan. Ondanks zijn uitmuntende
engels verstond ik zijn gefluister maar half. Het zijn de momenten dat
ik me bewust ben van mijn hoorapparaten. Een buitenlandse taal, andere
klanken, dat gaat vaak mis. Ik spitste mijn oren, het was blijkbaar
belangrijk wat Nikos mij te melden had.
Jannis, ik ben homoseksueel.
In Nederland is die opmerking misschien vrij normaal in een brede
kring. Maar hier op Kreta zou het vallen als een baksteen in een
rimpelloze vijver. Toen begreep ik wat Nikos bedoelde. Het was niet
zijn geaardheid waarmee hij worstelde, maar de reactie daarop vanuit
zijn sociale omgeving. Zoals in de meeste zuidelijke landen kent
Griekenland een machocultuur. Achter de voordeur zwaait menig
vrouw de scepter. Daarbuiten zijn het de mannen die zich manifesteren.
Vaak is het gieren en brullen met de heren. Maar dat lachen vergaat
je snel als je Nikos heet en homo bent.
Nikos vertelde me hoe verschrikkelijk hij het dorpsleven vond. Iedereen
meed hem als de pest. Achter zijn rug werd hij uitgelachen en men
maakte gebaren. Hij wilde weg. Zijn vader was oud en had niet zo lang
meer te leven. Zodra zijn vader er niet meer was, zou hij vertrekken.
Jannis, ik wil naar Holland, daar kan ik zijn wie ik ben. Opnieuw kreeg
ik de neiging te relativeren, maar ik begreep dat ik dat niet moest doen. In
Nikos' beleving was het leven in zijn dorp een hel en was Nederland
het land van melk en honing, een land waar zelfs homo's konden trouwen.
Dit droombeeld wilde ik nu niet verstoren. Hij vertelde me over
een bescheiden homoscene in Heraklion. Ondergronds uiteraard. Ook
wilde hij naar Athene. Daar was homoseksualiteit geaccepteerd onder
kunstenaars, ofschoon hij zelf geen kunstenaar was.
Toen Nikos zich tijdens zijn puberteit van zijn geaardheid bewust
werd, heeft hij vaak met de gedachte gespeeld zichzelf van het leven te
beroven. De leefgemeenschap wees hem sterk af. Het trok een zware
wissel op zijn gemoedstoestand. Begrip ontving hij nooit.
Je vader?, vroeg ik.
Opnieuw wierp hij een blik over het plein.
Mijn vader is een lieve man. Ik denk wel eens
Nikos maakte zijn zin niet af, maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken
dat hij vermoedde dat ook zijn vader homo was. Nóg heimelijker.
Ineens stond hij op, betaalde de consumpties, knikte kort en
vertrok zonder om te kijken.
Een paar jaar later was monsieur dood. Het huis stond leeg. Dimitris
informeerde me terloops en gaf geen verdere uitleg.
En Nikos?
Dimitris haalde zijn schouders op. Niemand scheen te weten waar
Nikos gebleven was. Verdwenen. Verworden tot een stukje geschiedenis
van Pitsidia. Ik hoop dat hij zijn plek gevonden heeft. In Heraklion,
Athene of Amsterdam.
Deze verhalen zijn uit de verhalenbundel 'Jassos', van Jan de Kort
Prijs paperback: 16,00
Prijs luxe uitgave: 22,50
Het boek is te bestellen via de website
www.boekenbent.nl of per e-mail naar:
info@jassos.nl
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website