EN DAN WAS ER RUTH


een verhaal van Yves Taffin

In de vorige aflevering van Pointe kon u luisteren naar mijn verhaal ‘Terug in Meervoorde’, waarin Corneel voor het eerst na meer dan dertig jaar terugkeert naar zijn geboorteplaats om er zijn dochter te ontmoeten die hij evenveel jaren niet meer heeft gezien. Buiten alle verwachtingen verloopt dit gesprek uiterst goed. Maar de tijd gaat snel, en eer Corneel het beseft is het weer tijd om de terugreis te aanvaarden. Echter, ook deze tocht, zo zal blijken uit volgend relaas, verloopt niet zonder obstakels. Tot zover deze korte inleiding.

Citaat


Elkander hulp bieden is bepaald niet overbodig. Want onverwachts loert het gevaar, je hebt elkander nodig.
(Jean de La Fontaine (1621-1695)

EN DAN WAS ER RUTH


Ik had me, zoals ik tijdens mijn internaatsjaren altijd deed, geïnstalleerd in de eerste coupé van de vertrekkensklare trein. In die tijd was dat van belang, omdat de weinige leerlingen van onze groep die gedurende het traject naar Brussel opstapten, op deze plaats afspraak hadden. Nu was het van geen belang meer, natuurlijk. Integendeel: bij een eventueel treinongeval was je in de eerste en laatste wagons meestal slechter af dan in het midden van de trein. Dat was bekend. Maar vanuit een soort gewoontereflex nam ik hier toch maar plaats.

Ik keek uit het raam en zag het verlaten perron van het mij zo vertrouwde stationnetje van Meervoorde. Mijn horloge wees intussen 15u32. Typisch. De trein had een minuut geleden al vertrokken moeten zijn. Maar geen nood: ik had in Kortrijk ruim drie kwartier overstaptijd vóór mijn aansluitende trein richting Antwerpen ging.
De woorden van Kristel, mijn teruggevonden dochter, hadden een grotere indruk op me gemaakt dan ik had verwacht. Het feit dat ze tegen het advies van haar pas overleden moeder in, zelf contact met me had gezocht, had me meteen doen besluiten haar uitgestoken hand aan te nemen. Niettemin had ik me bij deze eerste ontmoeting verwacht aan een serieuze preek… die er echter niet was gekomen. Of hield ze die nog voor me in petto? Neen, dat geloofde ik niet.
Mijn gedachtengang werd onderbroken doordat ik nu plots een treinbegeleider gesticulerend over het lage perron zag lopen met in zijn zog een niet onknappe, roodharige, jonge vrouw. Ze was volledig in het zwart gekleed en zeulde met twee volumineuze reistassen. Ze liep naar de eerste wagon en stapte in waarna ze mijn coupé binnenkwam. Even later plofte ze recht tegenover me neer, terwijl de treinbeambte, die haar was gevolgd, van wal stak.
"Zoals ik al zei, mevrouw, u mag in geen geval uw bestemming voorbijrijden met uw vervoersbiljet."
Op dat moment kwam de trein langzaam in beweging.
"Dat doe ik toch niet, meneer," antwoordde de vrouw, "zoals ik u al heb gezegd heb ik in Menen per ongeluk de trein in de verkeerde richting genomen. Dan heb ik toch het recht om terug te keren, zeker!"
De treinbegeleider had zijn handcomputer genomen en was driftig aan het tokkelen geslagen.
"U zult moeten bijbetalen, mevrouw," zei hij onverstoorbaar.
Wat ik in dergelijke omstandigheden niet gauw doe (je weet immers nooit hoe zoiets uitpakt) deed ik nu wel. Ik mengde me ongevraagd in het gesprek. Ik zei:
"Als mevrouw zegt dat ze de trein in de verkeerde richting heeft genomen, mag zij dan haar fout niet herstellen door gewoon terug te reizen?"
Zowel de treinbegeleider als de vrouw keek me verbaasd aan.
"Neen, meneer," zei de man. "In bepaalde gevallen wel, maar hier lijkt het me een te doorzichtige truc."
"truc?" vroeg de roodharige verbaasd. "Met welk doel dan, als ik vragen mag?"
De treinbeambte ging hier niet op in. Hij zei:
"Het spijt me, mevrouw: reglement is reglement. U moet bijbetalen. Anders moet ik u in het volgende station, in Kattegem, van de trein zetten."
In paniek keek ze hem aan, wat er allicht op wees dat ze niet te best bij contanten was.
"Hoeveel moet mevrouw u?" vroeg ik.
"Euh… samen met de boete is dat drieëndertig Euro en vierentachtig cent," antwoordde de man. "Waarom vraagt u dat, meneer?"
Ik nam mijn portefeuille, pakte er een biljet van vijftig euro uit en overhandigde het hem.
"Alsjeblieft," zei ik, "en houd de rest." Waarop de spoorbediende protesteerde, net als de vrouw overigens, zij het in haar geval niet erg overtuigend.
Terwijl de trein intussen op snelheid kwam, scharrelde de man nog wat in zijn tas op zoek naar wisselgeld. Hij deponeerde het tenslotte op het tafeltje tussen ons, en gaf de vrouw een afgeprint vervoersbewijs. Hij mompelde nog iets en verdween toen, zonder echter mijn ticket gecontroleerd te hebben. Iemand die een boete voor een ander betaalt zal het wel niet in zijn hoofd halen zelf te reizen zonder geldig vervoersbewijs, zal hij gedacht hebben. Al kon hij zich wat dat betreft natuurlijk altijd vergissen. In mijn geval was het echter oké. Ik had een geldig vervoerbewijs.
Achteloos schoof ik het wisselgeld naar de jonge vrouw, die niet aarzelde het aan te nemen.
"Dank u, meneer," zei ze, nadat we ons aan elkaar hadden voorgesteld: zij bleek Ruth te heten, "maar... mag ik vragen wat u zo vrijgevig doet zijn tegen iemand die u helemaal niet kent?"
Ik glimlachte:
"Ach, Ruth meisje, zou je geloven dat ik het zelf niet weet?"
"Hé?"
"Kijk, van de ene kant was ik die azijnpisser zijn litanie over wat wel en niet mag bij zijn heilige spoorwegen, spuugzat. Van de andere kant, toen je met pak en zak hierheen kwam hollen, dacht ik: mijn hoofd eraf als die vrouw niet in de problemen zit."
Ze sloeg de ogen neer en zei toen:
"ik ben ontslagen. En ik heb nog heel veel geld van mijn werkgever tegoed, terwijl ik niet weet of ik het ooit zal zien."
"Hoe komt dat zo?" vroeg ik nu pas echt nieuwsgierig.
"Ik werkte daar in het euh… zwart, als gouvernante."
"Ho!" Spreekwoordelijk het lot van heel wat huispersoneel, dacht ik.
Ondertussen minderde de trein alweer vaart en even later reden we het kil-ogende station van Kattegem binnen.
"En wat ga je nu doen?" vroeg ik.
Ze haalde de schouders op.
"De enige plaats waar ik naartoe kan is naar mijn zus. Ik heb hier ergens haar nummer. Ze woont in Kortrijk, dus ik dacht…"
"Ken je haar adres?"
"Niet precies, sinds haar verhuis verleden jaar. Ik ben te lang uit circulatie geweest, zie je."
Terwijl de trein alweer langzaam vertrok, werkten mijn hersens koortsachtig. Vreemde historie was het minste wat je van het verwarde verhaal van deze jonge vrouw kon zeggen. Ontslagen zonder een cent en enkel met het nummer van haar zus op zak, van wie ze niet eens wist waar ze precies woonde.
"Je hebt toch een mobieltje, zodat je haar kan bellen?" Hulpeloos keek ze me aan en zei:
"Euh, neen, dat heb ik al jaren niet meer nodig, zie je?"
Ik zag het niet. Maar ik was bereid haar te helpen. Ook al waren er ondertussen bij mij een aantal alarmbellen afgegaan.
Ik haalde mijn mobiele telefoon tevoorschijn, ontgrendelde hem en overhandigde haar het toestel:
"Hier, bel haar."
Aarzelend keek ze me aan, maar even later vormde ze een nummer. Een poosje bleef het stil. Toen:
"Shit… Ze heeft blijkbaar intussen haar nummer gewijzigd."
Ze gaf me mijn toestel terug.
"En wat nu?" vroeg ik.
Het besef dat deze jonge vrouw haar enige contact niet kon bereiken, deed alvast haar zelfvertrouwen geen goed. Haar blik stuurde iets uit dat nog het sterkst leek op pure paniek.
"Ik weet het niet," zei ze. "Echt niet."
"Jij moet nu als ik het goed begrijp dringend op zoek naar onderdak," zei ik.
"Ik denk het ook," antwoordde ze. "Maar hoe begin ik daaraan?"
"Je bedoelt," zei ik, "waar kan ik zo snel terecht."
"Zoiets, ja."

Ken je dat gevoel? Met je klompen aanvoelen dat je je in een avontuur begeeft dat beslist niet goed kan aflopen, en toch de onstuitbare drang voelen ermee door te gaan. Wel, dat was hoe ik me voelde op dat moment. Ik had wel door dat er iets niet klopte aan dit meisje en aan haar verhaal, dat ze dingen verzweeg en me waarschijnlijk op een dwaalspoor (hoe toepasselijk in een trein) bracht. Maar was het niet zoals de beroemde filosoof Pascal ooit schreef? Het hart heeft zijn redenen die het verstand niet heeft.
Ik had het ten andere met vrouwen nooit echt getroffen. Ofwel wilde ik en wilde zij niet (Lisa), of het was omgekeerd (Lilian), of ze fladderden (Leila) jarenlang via een knipperlichtrelatie in en uit mijn leven. Kortom, met vrouwen was het tot nu toe altijd wat geweest. Hoe ouder ik werd, hoe meer ik ervan overtuigd geraakte dat van al de vrouwen die ooit mijn pad hadden gekruist (over andere mocht en kon ik me niet uitspreken, dat zou oneerlijk zijn), op zijn minst een fameuze hoek af was. Deze hier scoorde op die schaal zeker niet beter.
Terwijl ik zo met mezelf overlegde – de trein was al enkele keren gestopt en weer vertrokken, ik nam aan dat we nu ergens rond Menen of Wevelgem, misschien al Bissegem moesten zijn – voelde ik plots een bevreemdende aanwezigheid. Nochtans, Ruth en ik waren op dit moment de enige passagiers in het treincompartiment. Onwillekeurig dacht ik aan Lilian, wiens dochter ik daarstraks gesproken had en die waarschijnlijk daardoor nog door mijn gedachten spookte. Toch was het iets anders. Het was haast of Lilian zelf… Och kom, dat was toch je reinste onzin, dat de overleden Lilian hier nu als geest zou rondwaren. En toch… ik meende haar nu zelfs te ruiken. Neen, dit kon niet. Ik moest het me verbeelden. Straks werd ik nog gek van dit hele gedoe.
"Kijk, Ruth," hoorde ik mezelf het volgende ogenblik zeggen, "als je echt zo verlegen zit om logies, dan…" De rest van die zin zou het stomste zijn wat ik de afgelopen vijftien jaar tegen iemand had gezegd. Ik was dan ook nog niet uitgesproken of ik hoorde haar volmondig ja zeggen.
"Tenminste," zei ze, "als ik jou daarmee niet ontrief, natuurlijk. Ik zou echt niet willen dat…" Dat laatste zei ze natuurlijk pro forma. Want de gretigheid waarmee ze mijn voorstel aannam sprak boekdelen.
Van mijn kant zei ik nog dat ik haar wel tijdelijk uit de nood wilde helpen, maar dat het niet de bedoeling was dat ze definitief bij me introk.
"Vanzelfsprekend," antwoordde ze, "zo snel als ik op eigen benen kan staan, zoek ik mijn eigen stek."
"Ik wil je daarbij zeker helpen," zei ik nog, "als jij het tenminste ziet zitten om in Antwerpen te wonen."
"Voor mij is alles goed, hoor," zei ze.
Enkele minuten later reed de trein Kortrijk binnen, station dat me als kind altijd enorm imponeerde, maar waarvan ik snel ontdekte dat het vergeleken met vele andere toch maar een provinciale dwerg was.
We stonden recht, ik hielp haar met haar bagage, en we begaven ons naar één van de uitgangen. Toen zij eerst en ik daarna van de trein stapte, zag ik de treinbegeleider die ons met een meewarige blik nastaarde. Ik had echter weinig aandacht voor hem, omdat ik nu eerst een ticket voor Ruth moest zien te scoren.

***

Hoewel ik het er zeker niet op aanlegde, draaide de ontmoeting met dit meisje uit op een zoveelste relatie-avontuur. Eén dat me bovendien ook nog eens bijzonder slecht zou bekomen.
Om een lang verhaal kort te maken, ik deed de eerstvolgende dagen en weken alles om Ruth, die nu eens werkelijk met niets in orde was, te helpen. Mijn dank hiervoor was niet alleen na enkele weken een liefdeskater, maar ook… een financiële en materiële opdoffer. Want een dag of veertien nadat ik haar in huis had genomen, verdween ze met de noorderzon, zij het niet zonder medeneming van een aardig bedrag aan contant geld dat ik de dag ervoor in huis had gehaald voor een dringende reparatie, en een paar behoorlijk waardevolle spullen zoals een massief zilveren ketting en mijn mooie collectie oude zakhorloges die ik nog van mijn vader had geërfd. Zaken die ze snel en anoniem ten gelde kon maken, de lellebel.
Al te goed is buurmans gek, wordt wel eens gezegd. Echter, niet zo gek dat ik niet meteen een slotenmaker liet komen om het cilinderslot van mijn appartementsdeur te vervangen. Van katten in het nauw gedreven wordt immers beweerd dat ze rare sprongen kunnen maken. Maar dan zou ze toch een ander slachtoffer moeten zoeken. Het verhaal van de ezel en de spreekwoordelijke steen, zeker?

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website