een gedicht van Jaap van der Hoest
Trompetjes staand op steeltjes,
een ongeorganiseerd geheel.
Ogen zeggen oren feestgetoeter
hoorbaar aan, vanuit een fel geel.
Groen ruikt het herboren gras,
uitnodigend fluisteren sprieten:
ga maar zitten, of liggen wellicht,
voor lopen is er tijd voldoende.
Het park omarmt twee mensen,
zo onontwarbaar als zij schijnen.
Fluweelzacht klinken er woorden.
Meelevend neigen zij, de narcissen.