De Pers

een verhaal van Johan Nijzink

Het geluk zit in een klein glaasje, het ongeluk in meerdere…

Huiselijke twisten over overmatig kroegbezoek dreigden dermate te ontsporen, dat dit noopte tot inkeer. We zagen ons gedwongen onze uitpandigheid een andere invulling te geven. Dat was het moment dat een van ons de geniale inval kreeg om een uitvindersclub op te richten. Een denktank waar dingen zouden worden uitgebroed waarvan de mensheid niet wist dat ze die ooit nodig zouden hebben. Zo zagen wij ons als eenvoudige stervelingen verheven tot de orde der orfi’s, old rich fat intellectuals.
Plechtig werden wij tijdens de oprichtingsavond door onszelf geïnstalleerd als de enige bestuursleden van de Breinkrakers - of de kreinbrakers, zoals de stichting enige uren later kwam te heten, toen het alcoholpromillage tot onverantwoordelijke hoogten gestegen was.
Als bezoldiging hadden wij ons wekelijks een copieus diner toegedacht in een eetgelegenheid die tevens als huisvesting zou dienen. De kosten werden uit de clubkas vergoed, die helaas ook alleen door ons werd aangevuld. Om de contributie binnen de perken te houden, viel de keuze op eetcafé Het Vat, een prijsvechter in de branche. Een vrolijk café met het kluchtige motto: wie in Het Vat zit, verzuurt niet.
De schaduwzijde van het uitvinderscollectief deed zich vrijsnel gevoelen: reeds het eerste kwartaal had ons bezoek aan het eetcafé dergelijke vormen aangenomen, dat het leek alsof we elk over een meerpaal waren gezakt. Het werd tijd om spijkers met koppen te slaan. De eerstvolgende zitting dienden wij met de eerste ideeën op de proppen te komen.
Wat betreft de eerste inbreng was mijn eigen ontwerp zo briljant dat ik besloot dit voorlopig niet wereldkundig te maken. Mijn sympathie voor de Breinkrakers was nu ook weer niet dermate, dat ik bereid was de tonnen te delen die mijn vinding zou genereren. Het overige werk was van beduidend geringere betekenis en kan hier dus rustig genoemd worden.
Met een enthousiasme dat nergens op gestoeld bleek, werd de eerste bijdrage ter tafel gebracht. Maandenlang had de maker zich heimelijk teruggetrokken in zijn knutselkelder om zijn eerste uitvinding te perfectioneren. Met het gezicht van een kardinaal die zojuist de herinvoering van de inquisitie had aangekondigd, wikkelde hij het voorwerp uit het paarse pakpapier. Het was een rechthoekige plank met daarop bevestigd een stuk schuurpapier.
'Dit is een messenslijper,' lichtte Geert toe.
Binnen de groep rees gerede twijfel over de vraag of wat betreft dit product voldoende marktonderzoek was gepleegd. Voorlopig gunden wij hem echter, aangezien het zijn eerste project was, het voordeel van de twijfel. Terstond vingen we aan het voorwerp op zijn nut te testen door het voor handen zijnde tafelzilver te slijpen. Hetgeen ons een oorveeg opleverde van de ober.
Om verdere bedrijfsschade te voorkomen, werd het plankje plus al het snijbestek onmiddellijk door het bedienend personeel in beslag genomen. Met als gevolg dat wij de biefstukken en entrecotes die we ambtshalve hadden laten aanrukken, met onze eigen zakmessen te lijf moesten.
Niet minder enigmatisch scheen ons het volgende bedenksel toe dat de revue passeerde. Het was een oude autoband, in een halve cirkel doorgesneden. Door deze binnenstebuiten te keren en zodanig op kunstige wijze toe te takelen, kon de goedwillende er met niet geringe fantasie een papegaai in ontwaren, die als plantenbak kon worden gebruikt. Deze kon door de consument, mits hij onder toepassing van de nodige dwangmiddelen daartoe was overgehaald, in diens tuin worden gehangen.
Tegen het einde van de avond was er één idee dat mogelijkheid van slagen leek te hebben. De overheid, onder druk van de milieuhobbyisten, was overgegaan op het gescheiden inzamelen van huisvuil: 'daar ligt onze toekomst,' zei Maarten. Geheimzinnig keek hij de kring rond: 'wat neemt bij de dagelijkse vuilafscheiding de meeste ruimte in? Juist. Plastic,' ving hij ons antwoord af: 'dus waar zitten we als burgers om te springen?'
'Geld,' riepen we in koor.
'Een plasticpers, natuurlijk,' zei Maarten. Op de achterkant van een nog onbetaalde rekening maakte hij een ruwe schets.
Het had de vorm van een pedaalemmer, die evenzo van boven kon worden gevuld. Door middel van een hydraulisch hefboomsysteem dat op de deksel was aangebracht, kon het maandelijkse plasticverbruik tot een blokje ter grootte van een vuist worden samengeperst, luidens de verwachtingen.
Het voordeel voor de klant leek ons zo evident, dat het ons belachelijk eenvoudig toescheen het apparaat aan de man te brengen. Onze contacten in China hadden we al. Die waren bereid ons product zo nodig in miljardvoud te produceren en verschepen. Voorwaarde was wel, dat we geen tekening maar een prototype van het uitondtwikkelde model naar shanghai zouden opsturen. Daar zou het worden gekopieerd. Want dat kunnen de chinezen goed, kopiëren. Kijk maar naar de chinezen zelf.
We wisten een naïeve drommel met een draaibank te strikken om het ding in elkaar te zetten. Enkele weken later kwam hij met het prototype aanzetten, vervaardigd uit plaatstaal. Het woog minstens honderd kilo.
'Moeten we er geen foto van maken?' stelde Maarten voor.
'Ben je gek,' reageerden we geschrokken, bang dat we waren van terrorisme verdacht te worden.
Een van ons werd aangewezen als slachtoffer om het ding een week uit te proberen. Maarten kreeg vrijstelling, omdat hij een tweeling in de nieuwsgierige leeftijd had. Dit ding zou voorwaar een aanslag op zijn jonge gezin betekenen. De loodzware deksel van het duivelsinstrument schaarde gevaarlijk met de messcherpe rand van de cilindervormige houder. Zo’n dreumesje hoefde slechts het kopje naar binnen te steken, dan was het neerkomen van het zware gietijzeren deksel voldoende om het te onthoofden. Het zou in vroeger tijden vast een concurrent van de guillotine zijn geweest. Je had meteen een goede bergplaats voor het hoofd. Die zou je met alle andere aan het eind van de dag tot een keurige plak tartaar kunnen pletten. Het zou de franse revolutie zeker een minder rommelig aanzien hebben gegeven.
'En…' verwachtingsvol vestigden de blikken zich op onze compagnon die het apparaat onder zijn hoede had genomen, boven de dampende borden die volledig schuilgingen onder de daarover druipend gedrapeerde schnitzels: 'kan hij in de productie?'
'Vergeet het maar, jongens,' somberde Gerben. Niet dat hij het niet deed. Integendeel. Alles wat in het ding geworpen werd, verdween op magische wijze. De hydraulische perskracht was zo groot, dat alle materie haar moleculaire vorm verloor.
'Je kunt er plastic in blijven gooien tot je een ons weegt.'
'We kunnen het altijd nog als kunst proberen te slijten,' opperde Maarten.
Geen van ons koesterde evenwel de illusie dat het zwart gespoten monsterobject bij sotheby’s de miljoenen zou opbrengen die we ons in het vooruitzicht hadden gesteld.
We zagen ons genoodzaakt ons te concentreren op het enig resterende item op de lijst: de messenslijper.

© 2012

***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website