Ik liep op de luchtbrug over de sporen van het Delftse station. Vanuit de hogere positie waarop ik voortbeende zag ik een trein staan die ik misschien nog zou kunnen halen. Daarvoor moest ik de trap met treden van een roosterachtige structuur afdalen, te onzeker om anderen in te halen. Met behoedzame spoed kwam ik beneden. Een directe gang naar het incheck-paaltje was niet echt mogelijk. Net ervoor hielden zich reizigers zonder haast met grote stukken bagage op. Met een minieme omweg kon ik inpiepen. Met mijn chipcard nog in mijn hand spoedde ik mij naar de nog stilstaande trein. Het vertreksignaal had al gefloten, maar de deuren die ik bereikte, waren nog niet gsloten. Terwijl ik naar binnen stapte, zette de afsluiting van de trein met een luchtstoot en een ruk in. Ik kon mij tussen de naar elkaar bewegende panelen nog net naar binnen werken. Daarbij raakte een deur mijn hand zodanig dat mijn ns-chipcard die ik ermee vasthield naar buiten viel. Het flitste door mijn hoofd, dat mijn plastic reisdocument tussen de trein en het perron moest zijn beland. Tegelijkertijd gingen de deuren weer open als gevolg van een veiligheidsmechanisme ter voorkoming van beknelling. Gefocust op mijn chipcard en het kunnen terugkrijgen ervan stapte ik uit. Plots zag ik iets op de rand van het perron liggen. Dat moest het ding zijn. Snel greep ik ernaar, draaide mij om en stapte weer in de trein, bijna naar binnen geduwd door de zich weer sluitende deuren. Ik hoorde medepassagiers bij wie ik mij op het treinbalkon voegde zuchten, terwijl ik opgelucht diep adem haalde. Ik keek nog eens naar het opgeraapte ding en mijn slechtziende ogen namen genoeg waar om te kunnen vaststellen dat het ‘em was.
Dat gebeurde in de poëzieweek, waarvan het thema dit jaar ‘verwondering’ is. Het is de week waarin een poëziegeschenk gegeven wordt aan wie een gedichtenbundel met een hogere prijs dan twaalf euro vijftig koopt. Het is een bundeltje van dichter K. Schippers, getiteld ‘Buiten beeld’. Volgens de achterflap wordt in ‘Buiten beeld’ het allergewoonste een wonder. Ik citeer er een gedicht uit:
Tussen hen in
Het lichte bijgeloof
met strepen tussen
tegels
die religie, de alledaagse
t.o. de grotere
alomvattende bouwsels
Het onverbondene van de dingen
blad valt naast bank
naast tuinslang
alleen door ons kijken
samenhang
de dingen hebben geen samenhang
t.o. van elkaar
tussen hen in gaapt het
van de afgronden
2 februari 2014, Jaap van der Hoest
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website