een verhaal van Frans Tak
Vorst heeft de oppervlakte van het grachtwater doen stollen tot een massieve, glasachtige ijslaag, die slechts onder de stenen boogbruggen nog onbetrouwbaar donker opglanst. Voorzichtig begeven enkele schaatsers zich op het ijs en trekken met stramme benen hun eerste baantjes.
Aan de voet van de eeuwenoude grachtenhuizen ter weerszijden gonst het stadsrumoer, dat opklatert tot aan de donkere dakgevels waarvan de contouren overvloeien in de loodgrijze lucht, die de dag in schemer houdt.
Meeuwen duiken krijsend omlaag en vangen als volleerde jongleurs de broodkorsten, die door een vriendelijke bewoner uit een der bovenramen naar hen worden opgeworpen.
Aan de wortel van een kale boom scheurt een magere hond een vuilniszak open en steekt zijn neus in het afval. Bij de brug aan de Spiegelstraat klinkt het gierende geluid van autobanden op het wegdek. Twee auto's staan haaks op elkaar. Nog net geen schade.
De beide chauffeurs kijken woedend naar elkaar en wijzen met de vinger naar het voorhoofd. De opstopping leidt tot een claxonconcert, dat de nutteloos geworden stemmen moet vervangen in de onverbiddelijke eis, de weg vrij te maken en het verkeer ongehinderd doorgang te verlenen.
Eva Andrea staat aan het raam en kijkt uit over de gracht en naar de bedrijvigheid van het verkeer, vier verdiepingen lager. Het maakt de onrust in haar groter. Ze rilt, ondanks de benauwde warmte, die de fel brandende gaskachel uitstraalt. De spieren in haar lichaam lijken op te zwellen in een onkontroleerbare kramp, hetgeen heftige pijnscheuten veroorzaakt. Zelfs het geluid van de viool, waarop de bewoner van de kamer aan de andere zijde van het portaal nu al dagenlang 'n romance van Beethoven zit uit te proberen, doet pijn aan haar botten. De hartkloppingen in haar keel gaan gepaard met onberedeneerde angsten. Het is zoals gisteren en eergisteren en de vorige week en de week daarvoor. Een eindeloze cyclus, die zich van dag tot dag herhaalt en die de geest voortdurend fixeert op dezelfde drang en dezelfde handelingen. Een tot dwangmatige impulsen gereduceerde vrije wil
Het geluid van de viool resoneert klaaglijk in het trapgat, waardoor de weduwe Brand zich omhoog begeeft, naar de zolderverdieping. Ze luistert naar de ijle klanken.
Een aardige jongeman, denkt ze, iemand die helemaal leeft voor de kunst en die zich een vaste plaats heeft verworven in één van de grote orkesten. Kamer altijd netjes in orde en altijd op tijd met de huur. Nee, met uitzondering van dat meisje, Eva Andrea, heeft ze over haar huurders niet te klagen. De kleine witte poedel, die haar overal vergezelt, stapt parmantig voor haar uit. Hijgend van inspanning staat de weduwe Brand even later voor de bruingeverfde deur en laat tot tweemaal toe de knokkels van haar rechterhand er op neerdalen. Tsjonge, 't is toch een hele hijs, al die trappen. De deur zwaait onverwachts open. Ze schrikt ervan. Een benauwde warmte slaat haar in 't gezicht. Eva staart haar aan met ogen, waarvan de vergrote pupillen op diepe gaten lijken.
"Ja?"
Haar stem klinkt gejaagd en haar bewegingen zijn onbeheerst. De weduwe Brand kijkt naar de smerige spijkerbroek. De donkerblauwe floddertrui. het onverzorgde vettige haar, maar vooral naar het asgrauwe gezicht, dat een ongezonde levensstijl uitstraalt.
Dan dwalen haar blikken door de rommelige kamer.
Ze vraagt:
"hoe staat 't met de huur?"
De ogen van het meisje voor haar bewegen rusteloos en lijken zich op geen enkel punt te kunnen fixeren.
"Voel je je wel goed?" Haar stem klinkt bezorgd.
"Ja ja", komt het gejaagde antwoord, "'t is de griep. Zo dadelijk ga ik naar de apotheek en het postkantoor."
"Je bent al drie maanden achter met de huur en ik kan ook niet van de wind leven."
Eva's stem trilt. "Ik maak 't zo dadelijk allemaal in orde. Ik ga nu naar het postkantoor en betaal u de achterstallige huur. Mijn vader..."
De weduwe Brand gaat mopperend de trap naar beneden.
'n Raar kind. Niet helemaal snik. Studente in de sociologie. Tsjonge, tsjonge.’ Terwijl de violist de eerste maten van de "Jumoreske" van Dvorak inzet, rent de poedel
langs haar benen naar omlaag.
Het getemperde licht, nog extra ingekapseld door de tabaksrook, schept een sfeer van anonimiteit in het café. Het gedreun van de juke-box smoort elk stemgeluid, zodat het niet verder reikt dan de breedte van het tafelblad.
Eva Andrea tracht de blik van de man tegenover haar te vangen. Tevergeefs. Zijn uitdrukkingsloze ogen blijven langs haar heen staren, terwijl hij, onverstoorbaar, met zijn vingers op het tafelblad trommelt.
"Je moet me 't spul geven, voor dezelfde prijs. Ik kan nu geen honderd gulden méér betalen." Ze schokschoudert en haar tanden klapperen. 't Is alsof ze de controle over haar motoriek verliest.
De man zegt, zonder van houding te veranderen: "alles wordt duurder en de risiko's steeds groter."
Ze worden onderbroken door de kelner, die twee koppen koffie voor hen op 't tafelblad zet. Hij kijkt Eva onderzoekend aan.
"Zo te zien, heeft de dame behoefte aan iets sterkers."
De man wuift hem weg en merkt nors op: "bemoei je met je eigen zaken." "Al goed, al goed. Maak je niet druk."
De kelner sloft weg, het dienblad balancerend op zijn rechterhand, naar een volgend tafeltje.
"Je moet 't me nu nog voor de oude prijs leveren," dringt Eva bijna smekend aan, "ik heb er niet op gerekend. Ik bedoel, je hebt er de vorige keer niets over gezegd. Ik...’
De man begint langzaam zijn koffie op te slurpen. Hij kent het klappen van de zweep en hij heeft geduld.
Eva probeert het opnieuw.
"Als ik je die honderd gulden méér geef, kan ik mijn achterstallige huur niet betalen."
Het geluid van de juke-box doet haar pijn, evenals het licht en de rook aan haar ogen. Het koude zweet begint op haar gezicht te parelen, dat er uitziet als doorschijnend perkament. Het verschrompelde restant aan wilskracht breekt snel en terwijl de man zijn lege kopje neerzet, geeft ze toe. Het bekende ritueel voltrekt zich onder het tafelblad.
Eerst het geld, dan "het spul". Wanneer de kelner even later komt afrekenen, is Eva's plaats leeg en staat de koffie nog onaangeroerd. Hij zegt, met een ondertoon van dubbelzinnigheid in zijn stem:
"had de dame geen trek?"
De man schuift hem het geld toe en mompelt: "verrekt oud wijf
De straat is vrijwel leeg en vol donkere schaduwen.
Het licht van de straatlantaarns is ontoereikend om het duister te verdrijven. Eva haast zich voort, de kraag van haar vaalgrijze
jas hoog opgeslagen. De kou is overal. In haar, en rond haar. Zijzelf lijkt die kou uit te stralen, waardoor alles in haar omgeving duister en kleurloos wordt en mensen op een afstand houdt. Er is een tijd geweest,dat ze onbevangen en blij door dezelfde straten liep. Dat ze ergens met plezier naar toe kon leven, met hooggespannen verwachtingen voor de toekomst. Nu gaat van elk donker portaal, een flikkerende lamp of een onverwachte voetstap achter haar, een bedreiging uit, die reakties van hevige schrik veroorzaken.
Een plotseling lichtstreep op het trottoir doet haar verstijven. Door de geopende deur van een café struikelt een man naar buiten. Een clown, gevangen door het spotlight in de piste van een reusachtig leeg circus. Zijn benen bewegen sneller dan zijn bovenlichaam kan bijhouden, zodat het gevaarlijk achterover begint te hellen. Dan maakt hij een halve slag naar links en grijpt zich met beide handen vast aan de pui. Met het dichtvallen van de cafédeur verdwijnt het licht. Geen gelach, geen applaus. Doodse stilte " Het kan me niks meer verdomme, helemaal niks." Zijn stem galmt uitdagend langs de gevels. Eva glipt snel langs hem heen. Achter haar klinkt het onzekere geschuifel van voeten in het donker en de korte monoloog, die de man voortdurend herhaalt. Ze hoort hoe zijn lichaam tegen een geparkeerde auto bonkt en de daarmee gepaard gaande verwensingen. Terwijl ze begint te hollen, blijft de stem haar achtervolgen. "O denneboom, o denneboom." Het schalt door de straat en jaagt haar nog sneller voort
Het is middernacht. Met de gaskachel op nul dringt de kou het vertrek binnen. Bij het zwakke licht van een schemerlampje, dat de chaos in de kamer grotendeels verhult, maakt Eva Andrea de "shot" klaar. Haar vingers trillen en er is nauwelijks sprake van enige controle op de verhoudingen. Er is geen gisteren, er is geen morgen. De wereld om haar heen is weggevaagd en verschrompeld tot een injectiespuit. Haar ontblote linkerarm zit vol rode puntjes. Ze moet enkele malen diep adem halen om haar rechterhand tot rust te brengen. Dan drijft ze de naald door de huid. Sneller dan gewoonlijk begint de warmte door haar bloed te stromen. Ze zakt langzaam achterover op het bed en ondergaat de weldaad van een snel intredende pijnloze rust. Het miezerige schemerlampje begint een warm, gezellig licht te verspreiden. En de rommel op de stoelen en de tafel krijgt iets huiselijks. Morgen zal ze de achterstallige huur betalen,
Morgen ook, zal ze kontakt opnemen met het bureau. Ze heeft er nu de moed voor. Zoals ze dat ook gisteren had en eergisteren en de vorige week en de week daarvoor. Maar eerst rusten. Rusten en dromen.
Dromen en morgen.
Haar lichaam is stil geworden en de kleur van haar gezicht is gelijk aan die van de tot ijsbloemen omgevormde condens op het raam.
De zon staat schraal in een vriesblauwe hemel. Het is koud in het trappenhuis. Moeizaam bestijgt de weduwe Brand de trap naar de zolderverdieping. Voor haar uit stapt de witte poedel parmantig naar boven. Ze heeft dat vreemde kind van Andrea de vorige avond niet horen thuiskomen. Misschien is ze niet goed geworden op straat en ligt ze nu in een ziekenhuis. Hijgend blijft ze een ogenblik staan op het portaal. Vanuit de kamer van de violist klinkt zachte grammofoonmuziek. Tsjonge tsjonge, 't is toch een hele hijs,
al die trappen. Tot tweemaal toe klopt ze op de bruingeverfde deur. Even later nog een keer, nu harder. De witte poedel snuift heftig onder aan de deurkier en laat een klaaglijk gejank horen. Tegen haar gewoonte in duwt de weduwe Brand de deur open. De winterse kou slaat haar in ’t gezicht...
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website