een verhaal van Martin Doorn
Gezondheidsinspecteur William Silverman parkeerde zijn auto netjes in het parkeervak achter de tien-hoog oprijzende nieuwbouwflat waar hij met zijn vrouw en dochtertje op de vijfde verdieping woonde. Elke werkdag, op vrijwel dezelfde tijd, om kwart over zes, parkeerde William hier zijn auto. Daarna zoals gewoonlijk, zijn aktetas uit de achterbak, de auto afsluiten met een druk op de autosleutel en dan op weg naar vrouw en kind. Vijftig meter van de parkeerplaats naar de hoek van de flat, de hoek om, twintig meter langs de blinde muur van de zijkant van de flat, weer de hoek om en door de automatische schuifdeur de hal van de flat in. Zover kwam William vandaag niet. Na het omslaan van de eerste hoek keek hij in de ogen van een man met een bivakmuts op. Nog net zag hij dat de rechterarm van de man omhoog ging. Zijn hand was verborgen in een grijze plastic zak. Een halve seconde later klonk er een zachte plof en voelde William een pijnscheut in zijn borst. Daarna was er niets meer. De man met de bivakmuts stak de plastic zak onder zijn jas, nam de aktetas van William van de grond en trok de bivakmuts van zijn hoofd. Daarna liep hij kalm weg van het levenloze lichaam van William.
Een kwartier later ging in de auto van James Norod, hoofdinspecteur van de Londense politie, de telefoon. Er werd hem medegedeeld dat hij, niet naar huis mocht gaan maar naar de plaats delict van een moord. Bij de volgende kruising sloeg hij dus niet rechtsaf naar huis maar linksaf. Toen Norod bij de plaats delict aankwam was deze al afgezet door de uniformdienst en werden nieuwsgierigen op afstand gehouden. William lag op zijn rug met wijd opengesperde ogen en een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Zijn kleding was doorweekt van het bloed en zelfs de straattegels naast het lichaam waren rood van het bloed. ‘Waarschijnlijk een schot recht in het hart’, constateerde Norod. Hij draaide het stoffelijk overschot voorzichtig om. Er bleek geen uitschot wond te zijn. De kogel zat nog in het lichaam van het slachtoffer. Even later kwam een lijkwagen aangereden en gaf Norod toestemming het lijk in ter laden. William Silverman werd naar het forensisch laboratorium gebracht. Samen met de agenten van de uniformdienst zocht Norod de omgeving af. Er werd geen enkel spoor gevonden. Ook de kogelhuls niet te vinden. Omdat het al aardig begon te schemeren werd besloten morgen verder te zoeken. Hoewel een vrouwelijke collega de verse weduwe al op de hoogte gesteld had, besloot Norod ook een bezoek te brengen aan mevrouw Silverman. In de flat trof hij zijn collega en de overstuur zijnde echtgenote van William. Het dochtertje van negen stond met een pop in haar armen uit het raam te staren. Het enige wat Norod in deze omstandigheden kon doen was het verhoor aan de vrouwelijke collega overlaten en even door de flat te dwalen. De inrichting was een beetje saai, maar netjes en opgeruimd. In en als slaapkamer bedoeld vertrek was een kantoortje ingericht. Er stonden stalen archiefkasten en een bureau met computer. De kasten waren op slot. Norod zette de computer aan, maar kwam niet ver. De pc startte niet door. Er moest een wachtwoord worden ingevoerd. Hij zette de pc weer uit. Terug in de woonkamer nam hij snel afscheid en zei tegen mevrouw Silverman dat hij over enkele dagen terug zou komen. Ze knikte berustend. Verder kon Norod op dit moment niets doen en hij ging opnieuw op weg naar huis.
Gezondheidsinspecteur William Silverman parkeerde zijn auto voor de deur van Chinees restaurant ‘Westenwind’. Hij dacht even na voordat hij uitstapte. Knikte zichzelf toe en zei hardop: ‘Ja’. Zijn besluit stond vast. Als alles nu nog niet in orde was zou hij het restaurant sluiten. Het was al meer dan twee maanden geleden dat hij voor de eerste keer restaurant Westenwind binnenstapte. Hij had er een grote bende aangetroffen. De keuken was smerig en het krioelde van het ongedierte. Muizen en kakkerlakken vierden feest. De afwasmachine was in maanden niet schoongemaakt en stonk een uur in de wind. Op de vloer kon je je nauwelijks staande houden van de vettigheid. Op een binnenplaatsje stonden plastic tonnen met etensresten en schoten de ratten voor je voeten weg. Kortom er was alle reden geweest om de tent ogenblikkelijk te sluiten. Toch had Silverman dit niet gedaan. Hij wilde de eigenaar Liou Li nog een kans geven. Liou Li had met zijn hand op zijn hart beterschap beloofd en inderdaad had hij veel maatregelen genomen. Na een paar weken was Silverman terug gegaan naar het restaurant om opnieuw een inspectie uit te voeren. Zonder twijfel was er verbetering opgetreden, maar Silverman was nog niet tevreden geweest. Het moest nog schoner en de etensresten moesten door een erkend bedrijf worden afgevoerd. Nog steeds werden de tonnen geledigd door een varkensboer die de prut aan zijn dieren voerde. Na de BSE-crisis was dit ten strengste verboden. Alle voedselafval moest door een erkend bedrijf worden afgevoerd en vernietigd. Van die afvoer moesten rekeningen getoond kunnen worden. Deze regeling werd streng gehandhaafd en Silverman had Liou Li er krachtig op gewezen. Indien de rekeningen vandaag niet aanwezig zouden zijn ging het restaurant dicht had hij besloten. Al zag de rest er nog zo schoon en netjes uit. Silverman stapte uit,nam zijn jas van de achterbank, trok hem aan en opende de kofferbak. Daar haalde hij zijn aktetas uit en liep naar de ingang van het restaurant. Het Chinese meisje achter de bar herkende hem onmiddellijk en kwam snel op hem af. Nogal onderdanig nam ze zijn jas aan en hing deze op de kapstok. Daarna nam ze hem mee naar een tafeltje en vroeg of hij iets wilde eten of drinken. Silverman, wel gewend aan de wat slijmerige benadering van gezondheidsinspecteurs wilde wel een kop koffie. Deze werd enkele seconden later reeds gebracht. Roerend in zijn koffie keek hij het restaurant rond. Het zag er op het eerste gezicht netjes uit. Het tafellinnen was helder de vloer goed gestofzuigd en het glas van het aquarium was helder. Waarschijnlijk zou het in de keuken ook wel in orde zijn, maar dat zou hij zo meteen wel controleren. Eerst moest hij even met Liou Li praten. Hij wenkte het meisje en vroeg of Liou Li even bij hem aan tafel wilde komen. Het meisje verdween in de keuken. Even later verscheen de restauranteigenaar. Glimlachend begroette hij Silverman en ging zitten. Eenmaal gezeten gebaarde hij breeduit met zijn rechterarm en zei: ‘Alles mooi schoon. Het restaurant, de toiletten, de keuken. Alles mooi schoon. Komt u maar kijken in de keuken’. Li maakte aanstalten om op te staan, maar Silverman gebaarde dat hij moest blijven zitten. Rustig schoof hij het koffiekopje opzij, opende de aktetas die naast hem op de grond stond en haalde er enige papieren uit. Intussen schoof Li wat onrustig op zijn stoel heen en weer. ‘Mijnheer Li, begon Silverman. Heeft u rekeningen van de verwijdering van uw voedselafval?’ Li antwoordde niet direct, maar boog iets naar voren en nodigde Silverman uit, samen met zijn gezin te komen eten in het restaurant. Deze vertrok geen spier. Het was niet de eerste keer dat iemand hem in bedekte termen wilde omkopen en het zou ook wel niet de laatste keer zijn. Op een nu wat indringender toon vroeg hij opnieuw: ‘Mijnheer Li heeft u de rekeningen van een voedselafvalverwerkingsbedrijf?’ Liou Li zuchtte diep en trok een zielig gezicht. ‘Het is erg duur mijnheer Silverman. Erg duur om het afval door zo’n bedrijf weg te laten halen. Ik kan dat niet betalen’. Li zuchtte opnieuw, niet zonder enige dramatiek. Silverman borg de papieren die hij voor zich had weer op in de aktetas en haalde er een formulier uit. Zonder veel omhaal begon hij dit in te vullen. Toen hij klaar was gaf hij het onderste vel, een duplicaat, aan mijnheer Li. Het andere vel deed hij weer in de aktetas en sloot deze af. Met een ernstig gezicht zei hij vervolgens tegen Li; ‘Mijnheer Li u moet uw restaurant per onmiddellijk sluiten. Ik zal rapport opmaken van de hele gang van zaken en u dit rapport over ongeveer een week toezenden. Indien u al uw zaken op orde heeft kunt u contact opnemen met de gezondheidsdienst. Daarna kom ik weer bij u langs ter controle. Als alles in orde is mag u uw zaak weer openen. Verder kunt u nog een boete van de officier van justitie verwachten’.Silverman stond op en stak zijn hand uit ten afscheid. Liou Li nam de uitgestoken hand niet aan. Hij griste het formulier van tafel en verdween in de keuken. Silverman haalde zijn schouders op, pakte zijn jas van de kapstok en verliet het restaurant. Het was inmiddels laat in de middag en hij hoefde alleen nog maar zijn monsters die hij vandaag genomen had af te geven bij het laboratorium en dan kon hij naar huis. Het schemerde al een beetje toen hij zijn auto achter de flat waar hij woonde parkeerde. Nog even de aktetas uit de achterbak nemen, de hoek omslaan langs de zijkant van het flatgebouw, daarna nog eens een hoek om en dan de flat binnen. Na de eerste hoek te zijn omgeslagen keek Silverman in de ogen van een man met een bivakmuts op. Een hand verpakt in een plastic zak werd geheven. Een doffe zachte plof, een kleine lichtflits uit de plastic zak, daarna niets. Silverman plofte dood op straat.
James Norod stak de sleutel in het slot van zijn voordeur. Zijn eigen voordeur, want de verhouding met Hether was danig bekoeld. Merkwaardig toch, bedacht hij terwijl hij de sleutel omdraaide. Jarenlang hadden ze om elkaar heen gedraaid en toen eindelijk de kogel door de kerk was, bleken ze niet te kunnen samenwonen. Natuurlijk. Hether verwendde hem en in bed was het ook heel goed, maar die betutteling die ze voortdurend aan de dag legde benauwde hem. Moest hij niet naar de kapper dan moest hij wel een ander overhemd aan, of andere sokken. Ook zijn nieuwe auto vond ze te duur en met veel te veel overbodige luxe. ‘The difference between a man and a boy is the price of his toy’, had ze schamper opgemerkt. Bovendien was hij, James Norod, een avondmens en Hether een ochtendmens. Ging hij om half twee met tegenzin naar bed, dan was Hether al minstens drie uur onder zeil. Wilde hij om acht uur ’s morgens nog wel een uurtje pitten, dan stond Hether al een half uur in de keuken om het ontbijt klaar te maken waar hij toch geen trek in had. Ze hadden dus maar besloten ieder in hun eigen huis te blijven wonen en een vreedzame Lat-relatie aan te gaan. Hij maakte voor zichzelf een kop soep uit een pakje en ging aan de keukentafel zitten om het instructieboekje van zijn nieuwe Toyota te bestuderen. Hij had nog moeite met het instellen van de radio op voorkeurzenders. De dode man naast de flat had hij verbannen naar een uithoek in zijn hersenen. Het zal wel een beroving zijn had hij vastgesteld. Ze sloegen je tegenwoordig al de hersens in voor een paar centen.
De volgende morgen arriveerde hij, zoals gewoonlijk aan de late kant op het politiebureau. Het was nog even wennen aan de nieuwe situatie. Hether had het voor elkaar gekregen dat hij nu een eigen kamer bezat. Een kamer naast die van commissaris Macgregor en tegenover die van Hether. Zijn secretaresse, Shira, was weggepromoveerd naar de administratie en hij mocht nu gebruik maken van de secretaresse van de commissaris. En dat was Hether. Al met al was de situatie wel overzichtelijker geworden, maar niet eenvoudiger. Voor hij zijn eigen kantoor binnen ging, wipte hij nog even binnen bij Hether, kuste haar in de nek en liet zijn vingers langzaam langs haar ruggengraat gaan. ‘Ik zie je vanavond’, zei Hether en boog zich weer over haar werk. Norod vroeg haar nog om de vrouwelijke detective, die gisteravond mevrouw Silverman had verhoord, bij hem langs te sturen. Hether knikte. Met de deurklink al in de hand besloot Norod toch maar eerst even bij de commissaris langs te gaan. Hij klopte, de baas gromde iets onverstaanbaars en hij ging binnen. Zoals altijd keek de baas hem verstoord aan en vroeg: ‘Ja?’ ‘Ook goedemorgen’, zei Norod, die zeker voor zijn doen zo vroeg op de morgen goed geluimd was. De baas gromde weer iets. Norod ging ongevraagd zitten en vroeg: ‘Hebben wij iemand die goed is met computers? Nu keek de baas op en er verscheen zowaar een flauwe glimlach om zijn lippen. ‘Kan je weer eens niet overweg met je computer?’ Norod glimlachte terug en zei: ‘Nee, dat gaat uitstekend, maar de computer van die vermoordde man van gisteravond is beveiligd met een wachtwoord en ik wil er graag een kijkje in nemen’. ‘Tommy Simmens. Hether weet wel waar hij is’, zei de commissaris en boog zich weer over zijn papparassen zonder verder aandacht aan Norod te besteden. Deze stond op en verliet de kamer van de baas om zich opnieuw bij Hether te melden. ‘Vanavond’, begon Hether, terwijl ze een afwerend gebaar maakte. ‘Ik heb een zekere Tommy Simmens nodig’, zei Norod op zijn beurt en hij zuchtte er een beetje bij. Terug in zijn kamer pakte hij het instructieboekje van zijn Toyota weer ter hand en begon eigenlijk zonder aandacht nog maar eens de betekenis van alle knopjes en lampjes na te lezen. Al na enkele minuten staarde hij voor zich uit zonder iets te zien en gingen zijn gedachten uit naar de afgelopen maanden. Hij had al zijn moed bijeengeraapt en Hether ten huwelijk gevraagd. Ze had geen ja of nee gezegd, maar toch was hij min of meer bij haar ingetrokken. Dat was niet goed gegaan. Beiden misten de vrijheid van het vrijgezellenbestaan. Ze begonnen elkaar te irriteren. Stilzwijgend waren ze weer uit elkaar gegaan. Zonder ruzie en zonder verwijten. Norod zuchtte nog maar eens, stond op en ging koffie halen. Nauwelijks had hij zijn eerste slok genomen of de agent die mevrouw Silverman had verhoord kwam binnen. Ze had het proces-verbaal bij zich en een plastic zak. Norod las het proces-verbaal vluchtig door. Er stonden geen bijzonderheden in. William Silverman was gevonden door een voorbijganger die daarop de politie gebeld had. Van beroving leek vooralsnog geen sprake. De portefeuille van Silverman zat nog in zijn binnenzak en zijn autosleutels in zijn broekzak. Mevrouw Silverman kon zich niet voorstellen dat haar man vijanden had. Getuigen ontbraken. Norod opende de plastic zak en haalde er de portefeuille uit. Ook hier geen bijzonderheden. Een rijbewijs, wat geld, een creditcard en bankpas, een paar foto’s van vrouw en kind. Norod deed de portefeuille terug in de zak en stopte de sleutels in zijn eigen zak. Tegen de agente zei hij dat hij het zelf verder zou overnemen. Ze vertrok. Met zijn hand onder zijn kin en een nieuwe kop koffie zat hij even later weer wat te peinzen. ‘Wie schoot er nu een onschuldige man neer? Zo te zien doelloos. Geen beroving of wraak. Of zou het wellicht een vergissing geweest zijn? Zou iemand de verkeerde persoon overhoop geschoten hebben?’ Norod kwam er hier en nu in ieder geval niet achter. Er werd op de deur geklopt en op het ‘binnen’ van Norod stapte een jonge man het kantoor in. Hij stak zijn hand uit naar Norod en stelde zich voor als Tommy Simmens. Even keek Norod verbaasd naar de jonge man. Hij zag er niet uit als de standaard computerfreak. Geen baard, geen klein brilletje en niet onverzorgd. Deze man was keurig gekleed in een spijkerbroek, een rood overhemd met daaroverheen een zwart jasje. Zijn haar was schoon en zijn gezicht toonde fris. In zijn linkerhand droeg hij een aluminium koffertje met hamerslagmotief. Norod gebaarde hem te gaan zitten en vroeg of hij het wachtwoord van een computer kon kraken. Tommy glimlachte en wees op zijn koffertje. ‘Daarmee kan ik alles kraken’, zei hij. Norod schrok even en zei dat het niet de bedoeling was de computer te slopen. Tommy glimlachte weer en zette het koffertje op het bureau en opende de deksel. Er zat geen gereedschap in, zoals Norod vermoedde, maar een groot aantal diskettes en cd’s. ‘Programma’s om computers te kraken’, verduidelijkte Tommy. Norod knikte wat schaapachtig. ‘Laten we naar die computer gaan’, zei hij terwijl hij opstond. Op de parkeerplaats haalde hij met enige trots de autosleutels uit zijn zak, drukte op het knopje op de sleutel en opende op afstand de deuren van zijn nieuwe auto. Op Tommy maakte het geen enkele indruk. Terwijl ze wegreden zette Tommy de radio aan. Er klonk geruis. ‘Ik heb de voorkeurzenders nog niet ingesteld’, verklaarde Norod met een verontschuldigende stem. Tommy keek hem even aan en begon toen knopjes in te drukken op de radio. Nog geen tien minuten later zei hij: ‘Ik heb achttien zenders ingesteld. Drie nieuwszenders en vijftien muziekzenders, waarvan twaalf op de FM en zes op de AM.’ ‘Bedankt’, zei Norod.
Ze arriveerden bij de flat van Silverman. Mevrouw Silverman liet hen binnen. Melanie, het dochtertje, stond net als gisteren bij het raam naar buiten te staren. Norod nam Tommy mee naar het kamertje waar de computer stond. Tommy nam er achter plaats en zette zijn aluminium koffertje geopend op het bureau. Daarna keek hij Norod vragend aan en zei: ‘Wat wil je weten of zien? Vieze plaatjes? Die zitten in elke computer die op het internet is aangesloten’. Norod schudde het hoofd. ‘Kijk eerst maar eens of je het wachtwoord kan kraken. Hoe lang duurt dat?’ Tommy pakte een cd uit zijn koffertje en zei: ‘Bij een slecht wachtwoord tien seconden, bij een goed wachtwoord zeven minuten’. Norod verliet het kamertje en ging de woonkamer binnen, waar mevrouw Silverman op hem zat te wachten. Hij vroeg haar naar eventuele vijanden, schuldeisers of andere mensen die haar man een kwaad hart zouden hebben toegedragen. Ze kon niets bedenken. Hun leven was niet erg opwindend. William deed zijn werk met plezier en zeer contentieus. Soms probeerde iemand hem om te kopen, maar daar ging hij nooit op in voor zover ze wist. William was een man van regelmaat. Hij stond elke morgen om half acht op en werkte van half negen tot elf uur aan zijn computer om de rapporten van de vorige dag uit te werken. Daarna ging hij op pad voor zijn inspecties. Tussen zes uur en half zeven kwam hij weer thuis. Meestal had hij dan van te voren de monsters die hij die dag genomen had nog naar het laboratorium gebracht. In het weekend deden ze meestal iets gezelligs met zijn drieën. Hij, zij en Melanie. Norod keek naar Melanie. Ze stond nog steeds voor het raam. Mevrouw Silverman volgde zijn blik. ‘Zo wachtte ze elke avond op haar vader. Ze kon hem zien aankomen als hij de hoek van de flat omsloeg’. Norod liep naar het meisje en ging naast haar staan. Op zijn beurt volgde hij nu de blik van Melanie. Ze keek schuin omlaag naar de hoek van de flat alsof ze verwachtte dat haar vader elk ogenblik de hoek kon omslaan en zij hem zou zien. Samen stonden ze enige minuten zwijgend naar de straat beneden te staren. Plotseling zei Melanie: ‘Pappa heeft niet gezwaaid’. Norod ging op zijn hurken zitten zodat hij Melanie goed kon aankijken. Hij zag dat er een traantje over haar wang biggelde. Zachtjes vroeg hij: ‘Zwaaide je vader altijd naar je als hij thuiskwam?’Melanie knikte. Met een wat beverig stemmetje sprak ze: ‘Als pappa de hoek omkwam dan keek hij naar boven, naar mij en dan zwaaide hij en ik zwaaide terug’. Weer gleed een traan langzaam omlaag langs haar wang. Hoewel Norod zielsmedelijden had met het kind, werkte zijn hersenen op volle toeren. Hij voelde dat dit belangrijk was. Melanie had gisteravond haar vader gezien beweerde ze, maar volgens het proces-verbaal was Silverman al neer geschoten voor hij de hoek om was. Zachtjes vroeg Norod: ‘Melanie weet je zeker dat het je vader was die je gezien hebt?’ het gezicht van Melanie verstrakte. ‘Ja natuurlijk, kwam het ietwat scherp uit haar mond. Hij was het, donker haar, een zwarte regenjas en in zijn linkerhand de aktetas. Alleen hij keek niet naar mij en zwaaide ook niet. Hij liep gewoon rechtdoor tot ik hem niet meer kon zien’. Norod stond op en keek weer uit het raam. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Silverman de hoek om kwam. Vanuit de flat kon je de gezichten van mensen die de hoek omkwamen niet zien. Wel de haarkleur en kleding, zelfs of ze iets in de hand hadden. Alleen als de mensen naar boven keken zou je hun gezicht herkennen, maar Silverman had volgens Melanie gisteravond niet omhoog gekeken en ook niet gezwaaid. Norod verliet het raam en stapte het kantoortje van Silverman binnen. Tommy zat onderuitgezakt in de bureaustoel en keek naar het computerscherm. Er was een plaatje te zien van een naakt tienermeisje dat wijdbeens op een schommel zat. Toen Tommy Norod achter zich hoorde, draaide hij zich om en wees met een triomfantelijk gezicht naar het scherm en zei: ‘Zie je wel? In elke computer zitten vieze plaatjes’. De blik van Norod echter viel op het koffertje dat op het bureau stond. Er ging een schokje door hem heen. Hij draaide zich resoluut om en beende het kantoortje weer uit om terug te keren naar mevrouw Silverman. Met een wat opgewonden stem vroeg hij aan mevrouw Silverman waar de aktetas van mijnheer Silverman was. Enigszins verbaasd antwoordde mevrouw Silverman dat haar man die tas bij zich had toen hij vermoord werd. Norod ging zitten en dacht na. Hij kon zich niet herinneren dat er iets over een aktetas in het proces-verbaal had gestaan. Ook was de tas niet op het plaatsdelict gevonden. Toch had Melanie haar vader gezien met de tas aan zijn linkerhand. Iets klopte niet, daar was hij van overtuigd. Hij liep terug naar het kantoortje met Tommy. Deze vroeg hem wat hij nu wilde. Het wachtwoord was gekraakt. Een fluitje van een cent, volgens Tommy. Norod gaf hem opdracht alle rapporten van de afgelopen drie maanden op te zoeken en ze te kopiëren zodat hij ze op zijn gemak kon lezen op zijn eigen computer. Tommy deed wat hem gevraagd werd en Norod opende met de sleutelbos van Silverman de archiefkast. In de archiefkast was alles perfect geordend zodat Norod alleen maar de mappen van de laatste drie maanden hoefde mee te nemen om na bestudering op de hoogte te zijn van het doen en laten van William Silverman.
Tegen zijn gewoonte in was Norod de volgende dag vrij vroeg op kantoor. De zaak Silverman zat hem dwars. Gisteravond was hij niet volgens afspraak naar Hether gegaan. Zijn hoofd stond er niet naar. Hij had haar nog wel afgebeld en zij had zijn excuses gelaten aanvaard. De hele avond en gedeelte van de nacht had hij de dossiermappen van Silverman bestudeerd, maar wijzer was hij er niet van geworden. De enige conclusie tot dusverre was dat Silverman een uiterst contentieuze man was die zijn werk met grote nauwkeurigheid deed. Zijn rapporten waren helder en voorzien van alle details. Het raadsel van de verdwenen aktetas bleef. Terwijl Norod achter zijn bureau ging zitten om zijn eerste kop koffie van die dag te nuttigen viel zijn oog op de enveloppe van het gerechtelijk laboratorium. Hij scheurde hem open en las het rapport over de lijkschouwing van Silverman. De kogel was door de kleding heengedrongen en had een rib geschampt. Splinters van de rib waren in het hart gedrongen en dientengevolge waren er bloedingen ontstaan met de dood ten gevolge. De kogel, waarschijnlijk van het kaliber negen millimeter was niet aangetroffen. Er was wel een inschotwond, maar geen uitshotwond. De kogel is van zeer nabij afgevuurd. Op de kleding zijn zeer veel kruitsporen aangetroffen. De kogel is waarschijnlijk afgeketst op de rib en het lichaam niet verder binnengedrongen. Verder waren er geen bijzonderheden te melden. Zo stond het in het rapport van de lijkschouwer. ‘Simpele zaak’, dacht Norod bij zichzelf. ‘Maar waar is de kogel? Op de plaatsdelict was niets gevonden’. Nu waren er dus drie dingen zoek. Een aktetas, een kogel en de huls van die kogel. Norod zuchtte. Wat in eerste instantie een eenvoudige roofmoord leek begon aardig ingewikkeld te worden. Zijn gedachten gingen weer terug naar gistermiddag. Naar het gesprekje met Melanie. Zij had haar vader voorbij zien lopen met de aktetas nog in zijn hand, maar Silverman was dood gevonden zonder die tas. Had Silverman de tas aan iemand afgegeven? Maar waarom was hij dan eerst voor de flat langsgelopen? Hij wist toch dat Melanie voor het raam zou staan. Of had Melanie het zich alleen maar ingebeeld dat ze haar vader gezien had? Dan was er ook nog de vraag wie er belang zou kunnen hebben bij de inhoud van die aktetas. Hoe langer Norod er over nadacht, hoe ingewikkelder het werd. Hij legde het rapport van de lijkschouwer neer, trok zijn jas aan en verliet zijn kantoor om op weg te gaan naar het mortuarium van het gerechtelijk laboratorium. Een beetje geërgerd trok de lijkschouwer de koellade open waarin het lijk van Silverman opgeborgen was. Met een vinnige ruk nam hij het laken weg dat de dode Silverman bedekte. Norod moest even slikken. Het was altijd toch even een beklemmend moment als je oog in oog stond met een dode. Op de borst van Silverman was een sikkelvormige insnede gemaakt. De patholoog-anatoom klapte een stuk huid terug en spreidde met zijn vingers twee ribben. ‘Kijk, zei hij, het hart met de botsplinters er voor een groot deel nog in’. Norod voelde hoe zijn maag richting keel ging, maar vermande zich. Op het donkerrode hart waren kleine witte puntjes te zien. De botsplinters. De patholoog-anatoom liet de ribben los en wees met zijn vingers op een rib waar een stukje van ontbrak. ‘Het stukje bot dat hier mist heeft het hart op diverse plaatsen doorboord en is de oorzaak van het overlijden’, zei hij toonloos. Norod bekeek de rib die werd aangewezen. Het viel hem op dat de beschadiging maar gering was. Voorzichtig vroeg hij aan de patholoog: ‘Kunt u alle stukjes bot uit het hart verwijderen?’ Nogal nors kwam het antwoord: ‘Hoezo? Wat heeft dat voor zin? De man heeft botsplinters in zijn hart en is daaraan overleden. Wat wilt u nog meer? Als ik al die splinters er uit moet halen blijft er van het hart niets over’. ‘Aan dat hart heeft mijnheer Silverman toch niets meer’, zei Norod op zijn beurt enigszins geïrriteerd. ‘En dan wil ik ook nog dat u nog eens extra zoekt naar de kogel’. Met een forse duw schoof de patholoog de lade dicht. ‘Nee, zei hij, daar begin ik niet aan. De doodsoorzaak staat vast en ik hoef van u geen opdrachten te aanvaarden’. Vervolgens liep hij weg, Norod in het mortuarium achterlatend. Die reed terug naar kantoor. Onderweg ging hij nog even langs bij het laboratorium van de gezondheidsdienst. Het bleek dat Silverman op de avond van de moord, zoals altijd, zijn monsters van die dag om ongeveer tien voor zes had afgegeven. Er was niemand iets vreemds opgevallen. Aangekomen op kantoor stopte Norod de cd met de rapporten uit de computer van Silverman in zijn eigen computer. Alle rapporten kwamen overeen met de papieren versies die hij in de archiefkast had gevonden. Wat moedeloos zette hij de computer na een uurtje uit. Niets, niets, hij had helemaal niets. Geen enkel motief voor de moord, geen kogel, geen huls, geen dader. Alleen een lijk. Hij stond op, verliet zijn kantoor en klopte op de deur van de commissaris. Zonder op de brom te wachten ging hij binnen en zakte wat moedeloos op de stoel voor het bureau. ‘Goedemorgen Norod, ga zitten’, zei de baas, terwijl hij hem aankeek over de rand van zijn bril. Norod hief vermoeid zijn hand en zei: ‘Ik weet het niet meer. Ik ben volledig vastgelopen op een schijnbaar eenvoudige zaak’. De baas zette zijn bril af en liet hem aan het koordje op zijn borst bungelen. ‘Vertel op’, zei hij. Een kwartier later, de baas was intussen gaan ijsberen, zei hij: ‘Je moet je concentreren op die tas en ik zal er voor zorgen dat alle stukjes bot uit het hart van Silverman gehaald worden en dat er nog extra gezocht wordt naar die kogel’.Norod zuchtte en stond op. Aangekomen in zijn eigen kantoor moest hij toch even glimlachen. Die patholoog-anatoom zou hem toch ter wille moeten zijn. Hij startte zijn computer en schreef: ‘Aktetas’. Lange tijd staarde hij naar het woord. Toen begonnen zijn hersenen op gang te komen. In de tas hadden op of rond het tijdstip van de moord geen monsters gezeten. Die waren al afgeleverd. Het enige wat in de tas gezeten had waren de rapporten van die dag. De rapporten die Silverman de volgende morgen op zijn computer zou afwerken en daarna zou archiveren. Zo ver was het nooit gekomen. De moordenaar of diegene aan wie Silverman de tas overhandigd had moest belang hebben gehad bij die rapporten. De rapporten van die dag. Hij moest uitzoeken waar Silverman die dag geweest was. Hij schoot zijn jas aan en ging op weg naar het kantoor van de gezondheidsdienst. De juffrouw achter de balie verwees hem naar de chef van de buitendienst. Deze was nog onder de indruk van de dood van Silverman en wilde graag meewerken om de moordenaar te vinden. Norod kreeg een uitdraai van de adressen die Silverman de laatste maand bezocht had en de adressen die hij op de dag van de moord zou moeten bezoeken. De chef verklaarde nog dat de lijsten niet altijd overeen kwamen met de werkelijke bezochte adressen. Soms kwam er iets tussen of werd er een adres afgevoerd of juist toegevoegd. De juiste gegevens over de werkelijk bezochte adressen op de dag van de moord zou Silverman pas gaan verwerken op de morgen er na. Dat was nu uiteraard niet gebeurd. Op de vraag of Silverman vijanden had, antwoordde de chef met een schouderophalen en de woorden: ‘Ach, er worden wel eens bedreigingen geuit als er boetes worden uitgedeeld, maar het blijft bij bedreigingen’. Norod had nu de werkzaamheden van Silverman bijna compleet tot op het moment van zijn overlijden. Het enige wat ontbrak waren de rapporten uit de aktetas. Het zoeken naar een motief of een aanleiding voor de moord kon nu beginnen. Het kon lastig worden. Norod moest alle rapporten van de afgelopen drie maanden doorspitten naar feiten die aanleiding zouden kunnen geven tot een wraakactie of een afrekening. Dat er spraken was van een ordinaire roofmoord geloofde hij al lang niet meer. De moord was duidelijk gepland geweest. Het feit dat er geen lege kogelhuls was gevonden duidde er waarschijnlijk op dat het moordwapen in een zak, waarschijnlijk een plastic zak had gezeten. De zak ving de uitgeworpen lege huls op. Er had bovendien niemand een schot gehoord. Er was gebruik gemaakt van een geluiddemper. Er was geen geld geroofd en alle bankpasjes zaten nog in de portefeuille van Silverman. De commissaris had gelijk. Het ging om die aktetas.Terwijl Norod dit overdacht kwam hij tot de conclusie dat hij niet zou moeten zoeken in de drie afgelopen maanden, maar zich moest concentreren op de laatste levensdag van Silverman. Weer kwam hij terug bij de aktetas. En die was weg. Hij nam het velletje met de adressen van de laatste dag. Er stonden vijf adressen op. Een levensmiddelenmagazijn, twee slagers een snackbar en een restaurant. Hij vouwde het papier op en verliet zijn kantoor. Een paar uur later was hij nog niet veel wijzer. Het levensmiddelen magazijn had een boete gekregen voor het niet in orde zijn van de deur van de vrieskamer. Ze tilden er niet zwaar aan omdat ze wel wisten dat de deur niet goed in orde was. De snackbarhouder schrok. Hij wist nog niet dat Silverman overleden was. Vol trots vertelde hij nog dat zijn zaak de inspectie met glans had doorstaan. Beide slagers hadden nog geen uitslag van de monsters die Silverman had genomen. Het laatste adres was restaurant Westenwind. Het liep al tegen vijven toen Norod er binnenstapte. Het bleek een Chinees restaurant te zijn. Norod keek even rond alvorens te gaan zitten. Het zag er op het eerste gezicht goed uit constateerde hij. Eenmaal gezeten kwam er een serveerster naar hem toe en vroeg wat hij wenste. Hij liet zijn legitimatie zien, bestelde een kop koffie en vroeg de eigenaar te spreken. De serveerster knikte en liep achter de bar een deur in. Norod keek verder de zaak rond. Tegen de linkerwand bevond zich een groot aquarium. Vissen in allerlei kleuren zwommen traag heen en weer. In een hoek stegen kleine luchtbelletjes op en verspreid over de bodem lagen diverse soorten koraal. Er was een stuk dat wel iets weg had van een plantenblad. Een ander stuk zag er uit als een verzameling bolletjes. Een beetje achteraan leek het wel of er een hand uit het zand oprees. Een hand met vingers van koraal. Het was alleen jammer dat de ringvinger afgebroken was. Norod staarde nog enige tijd naar het aquarium. Het zou je rustig maken werd beweerd. Hij schrok op uit zijn gepeins toen hij een stem hoorde die zei: ‘Alstublieft inspecteur, uw koffie’. Het was de eigenaar zelf die de koffie voor hem op tafel zette. Hij stelde zich voor als: ‘Liou Li’. Glimlachend ging hij tegenover Norod zitten. Zijn gezicht verstrakte toen Norod hem mededeelde dat Wiliam Silverman neergeschoten was. Zonder er naar te vragen vertelde hij Norod dat Silverman twee dagen geleden nog in zijn zaak geweest was en dat alles in orde gebleken was. ‘We hebben, net als wij nu, samen koffie gedronken’, ging hij op zachte toon verder. Norod dronk zijn koffie op gaf Liou Li een hand en verliet het restaurant. Buiten gekomen vloekte hij eens hartgrondig. Heel de middag was hij op pad geweest en het had hem niets opgeleverd. De gedachte dat hij het wel af kon met de adressen van de dag van de moord, bleek een vergissing. Hij zou toch moeten gaan spitten in de paparassen van de afgelopen drie maanden. Dat zou dagen gaan duren, tenzij…. Hij kreeg een inval.
Tommy Simmens nam plaats achter de computer en zei: ‘Zeg het maar inspecteur’. Norod ijsbeerde door zijn kantoor. ‘Ik begin op de commissaris te lijken’, schoot het door zijn hoofd. Toen wendde hij zich tot Tommy. ‘Zoek alle rapporten met het woord boete’. ‘Dat zijn er honderdvierenvijftig’, kwam nauwelijks een minuut later het antwoord van Tommy. Norod zuchtte hoorbaar. Dat waren er nog meer dan de helft. ‘Dan nu rapporten met het woord sluiting’. De vingers van Tommy schoten over het toetsenbord en even later zei hij: ‘Twee’. Met drie stappen stond Norod naast hem. De bestandsnamen waren nietszeggend. Een reeks cijfers en letters. Tommy opende beide bestanden. Het eerste rapport ging over een vishandel, de sluiting van de vishandel was weer opgeheven. Het tweede ging over restaurant Westenwind van Liou Li. Norod grijnsde. ‘Bingo’, fluisterde hij. Hij voelde dat hij op de goede weg was. Restaurant Westenwind was de bron van alle ellende. Hij las het rapport zorgvuldig door en het bleek dat de reden dat er met sluiting gedreigd werd, de afvoer van keukenafval was. Achteroverleunend zat hij enige tijd een strategie te bedenken. Het bot binnenvallen van het restaurant en de eigenaar arresteren zou tot ontkenning en een waterdicht alibi leiden kon hij nu al voorspellen. Er moest eerst dieper gegraven worden. Norod liep naar de commissaris en vroeg om assistentie bij het schaduwen van restaurant Westenwind. De toestemming kwam en nog geen half uur later werd het restaurant door vier man in de gaten gehouden en kon Norod eindelijk naar huis.
Het waren van die rotklusjes vond hij. Het schaduwen van een gebouw. Het was meestal koud en dan zat je uren in een langzaam koud wordende auto te staren naar een deur. Nu was het wel helemaal vervelend. Ze moesten de achterkant van restaurant Westenwind in de gaten houden. Was het nu nog de voorkant geweest, dan had je af en toe tenminste nog iemand gezien. Hier aan de achterkant gebeurde helemaal niets. Zijn maat was even de benen gaan strekken zodat hij nu nog alleen zat ook. Plotseling kwam er een kleine bestelauto de straat binnenrijden en stopte bij de achteruitgang van het restaurant. Er stapte een forse man uit, die de achteringang binnen ging. Even later werd de deur weer geopend en kwam de man tevoorschijn, een blauw plastic vat voor zich uit rollend. Met enige moeite hees hij het vat in de bestelwagen. Dit herhaalde zich drie keer. Toen reed het bestelbusje weer weg, echter niet zonder dat zijn kenteken geregistreerd was door de agent. Een uur of tien later vond Norod het kenteken op zijn bureau. De eigenaar was snel gevonden. Don Higgens, woonachtig even ten zuiden van Londen. Steeds smaller werden de weggetjes toen Norod op weg was naar
mijnheer Higgens om eens te informeren wat deze de vorige avond had ingeladen aan de achterzijde van restaurant Westenwind. Het boerderijtje van Don lag aan het einde van een modderig pad en zag er schamel uit. Norod draaide het erf op. Even aarzelde hij alvorens uit te stappen. Hij had geen laarzen bij zich en het erf was een grote blubberzooi. Soppend omvatte de blubber de nieuwe schoenen van Norod, die hij net veertien dagen geleden van Hether had moeten kopen. Hij vloekte. Als een haan die in de stront getrapt heeft liep hij op de voordeur van het boerderijtje af, terwijl de modder zijn schoenen van zijn voeten probeerde te zuigen. Een bel was er niet. Hij klopte op de deur en vervolgens op het raam. Er gebeurde niets. Hij liep om het gebouwtje heen en ontwaarde aan de achterzijde een gammele schuur. Er kwamen geluiden uit de schuur, dus besloot hij er maar eens een kijkje te gaan nemen. In het schemerduister van de schuur ontwaarde hij een stuk of twaalf varkens en zittend op een omgekeerde emmer een man. Deze stond op toen hij Norod opmerkte. Hij was gekleed in een versleten plunje en had een weelderige haardos die voor het grootste deel grijs was. Norod vroeg of hij Don Higgens was, eigenaar van de bestelbus die op het erf stond. De man knikte niet onvriendelijk en nam een afwachtende houding aan. Norod legitimeerde zich en vroeg zonder omhaal wat er in de blauwe vaten zat die hij gisteren bij restaurant Westenwind had opgehaald. Don nam hem mee naar het eind van de schuur en toonde hem de vaten. Ze bevatten het keukenafval van het restaurant, zoals Norod al vermoedde. Don draaide er niet omheen en zei: ‘Ik weet het inspecteur, het mag niet, maar laat ik u gerust stellen. Gisteravond was de laatste keer. Er zit steeds meer rotzooi in het afval’. Hij pakte een kistje van een plank en hield het Norod voor. ‘Moet u eens kijken wat ik allemaal in die tonnen vind. Messen, vorken, lepeltjes, kapotte asbakken en glazen, kapot serviesgoed enz. enz’. Zijn hand rommelde door het kistje. ‘Wat ik vanmorgen zag deed de deur dicht, ging hij verder, terwijl hij iets uit zijn broekzak viste. Vanmorgen stond er een varken uit zijn bek te bloeden. Ik schrok me rot.Het bleek dat hij hierop stond te kauwen’. Op de geopende hand van Don lag zo op het eerste gezicht te zien een stukje bot. ‘Weet u wat het is?’ vroeg hij terwijl hij het stukje in de hand van Norod drukte. Norod trok verschrikt zijn hand terug en het botje viel op de grond. Even wierp Norod een blik op zijn handpalm. Het botje was vlijmscherp geweest. Er zaten kleine sneetjes in zijn hand. Net niet diep genoeg om het te laten bloeden. Don raapte het weer op en zei: ‘Dit is een stukje koraal, vlijmscherp koraal’. Norod knikte en zag het aquarium in het restaurant weer voor zich. Dit stukje koraal was waarschijnlijk een stukje van de koraalhand die uit het zand stak. Zonder iets te laten merken vroeg hij Don of hij het stukje koraal mocht meenemen. Hij wilde het laten zien aan Hether. Toch weer Hether, schoot het door hem heen. Ze was steeds op de achtergrond aanwezig. Don had geen bezwaar. Met het stukje koraal in zijn zak sopte hij terug naar zijn auto. Don enigszins verbaasd achterlatend. Deze had minstens eenforse boete verwacht, maar dat liet Norod over aan de uniformdienst. De blubber zoog weer aan zijn schoenen en probeerde ze vast te houden. Aan een paar polletjes gras probeerde hij de ergste smerigheid af te vegen. Zonder veel succes. Hij stapte in zijn auto. Met doorslippende wielen door de modder reed hij het erf af. Toen de verwarming zijn besmeurde schoenen op temperatuur bracht, verspreidde zich een verschrikkelijke stank in de auto. De geur van een nieuwe auto was nu voorgoed verdwenen. Hij was nog maar enkele kilometers verwijderd van de boerderij toen zijn telefoon ging. ‘Met Bailey’ klonk een mannenstem. Norod wist niet wie het was, al klonk de stem enigszins bekend. ‘Ik ben de patholoog-anatoom’, ging de stem verder. Hij klonk heel wat vriendelijker dan tijdens het eerste gesprek dat Norod met hem had. Op uiterst vriendelijke toon ging Bailey verder: ‘Mijnheer Norod, uw commissaris heeft mij verzocht het hart van William Silverman volledig te onderzoeken en alle splinters te verwijderen. Dat heb ik gedaan en nu wil ik u iets laten zien. Kunt u zo spoedig mogelijk naar het laboratorium komen?’ Norod vroeg of het niet over de telefoon kon, maar dat ging beslist niet verklaarde Bailey. Ongeveer drie kwartier later stapte Norod de hal van het laboratorium binnen. Bailey stond hem al op te wachten. Hij schudde Norod de hand en keek vervolgens met enig afschuw naar de vieze schoenen. Bailey verdween even achter de balie van de receptie en kwam terug met een paar plastic hoesjes zoals die ook in operatiekamers gebruikt worden. ‘Wilt u deze over uw schoenen trekken?’ vroeg hij Norod. Deze deed wat hem gevraagd werd en daarna nam Bailey hem mee naar het laboratorium. Hij vroeg Norod te gaan zitten aan een tafel en liep zelf naar een grote koelkast. Even later zette hij twee roestvrijstalen bakjes op tafel. In het kleinste, een rond bakje, zag Norod een hoopje botsplinters en wat gruis. In het grootste, een langwerpig bakje, zag hij een gedeelte van een rib. Bailey ging tegenover hem zitten, hield het ronde bakje schuin, zodat de botsplinters en het gruis naar één kant gleden. Daarna nam hij de rib uit het andere bakje en hield deze er naast. ‘Kijk, zei hij, ik heb veel meer bot uit het hart gehaald dan dat er van de rib is afgeschoten’. Terwijl hij dit zei hield hij de rib vlak bij het ronde schaaltje. Norod keek en vergeleek. ‘Hoe kan dat?’, vroeg hij tenslotte. Brailey glimlachte.
‘Dat vroeg ik mij ook af, mijnheer Norod. Ik heb de botsplinters onder een microscoop gelegd en toen zag ik iets merkwaardigs. Sommige botsplinters hadden een andere structuur. Ik heb ze laten analyseren. Het zijn niet allemaal botsplinters die u hier ziet, maar het grootste deel is koraal’. Het bloed trok weg uit het gezicht van Norod. Tegelijkertijd vielen er diverse kwartjes. Hij greep in zijn broekzak en haalde het stukje koraal tevoorschijn dat hij van de boerderij had meegenomen en legde het op tafel. Bailey keek verbaasd. ‘U wist het al?’ ,zei hij zachtjes. ‘Ja, ik had een sterk vermoeden’, loog Norod keihard. Norod grinnikte in zichzelf. ‘Van deze patholoog-anatoom zou hij nooit meer last hebben. Hij zou alles doen wat hem gevraagd werd’. ‘De loden kogel werd vervangen door een kogel van koraal. Normaal gesproken desintegreert zo’n kogel al na enkele meters, maar omdat er van zo dichtbij is geschoten is de koraalkogel het lichaam binnengedrongen en pas daar uit elkaar gespat. Vandaar de vele splinters in het hart’. Bailey knikte. ‘Ja, zo heb ik het ook in mijn rapport gezet’, zei hij een beetje teleurgesteld omdat hij gedacht had de enige te zijn die de oplossing gevonden had. Het was nu aan Norod te handelen. Hij regelde een huiszoekingsbevel en vier politiemannen van de uniformdienst. Samen gingen ze op weg naar restaurant Westenwind. Twee mannen posteerden zich bij de vooringang en twee mannen bij de achteringang. Norod ging naar binnen en vroeg naar Liou Li. Deze kwam even later glimlachend tevoorschijn. Norod toonde hem het huiszoekingsbevel. Liou Li bleef glimlachen, maar toen Norod hem ook het stukje koraal liet zien verdween de glimlach onmiddellijk van zijn gezicht en spoorslags rende hij naar de keuken. Even later kon hij worden aangehouden door de twee politiemannen die bij de achteruitgang op hem hadden staan wachten. Er zat voor Liou Li niet veel anders op dan een bekentenis af te leggen. Het pistool met geluiddemper en de aktetas werden niet gevonden. Norod had dat ook niet verwacht. Alleen het stukje koraal had Li verraden. Li had geen sporen willen achterlaten in de vorm van een huls of kogel. Toen Norod voor zijn huis uit de auto stapte deed hij zijn schoenen uit en gooide ze in de vuilcontainer. Op kousenvoeten liep hij zijn woning binnen, gooide zijn kleding in de wasmachine, ging onder de douche en zat een half uur later met een saffie en een whisky voor de buis. Morgen ging hij naar Hether, al kon hij haar het koraal nog niet laten zien. Dat was het voornaamste bewijsstuk.
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de eerste pagina van de website