een verhaal van Aladar (uit het nagelaten werk van Alam Darsono)
Telkens wanneer ik de harde stem van Beppe, mijn Friese groot¬moeder, mijn naam hoorde roepen vanuit de voortuin, had ik mij het liefst verstopt op zolder, in de diepste kast die er daar zou zijn. Helaas hadden we helemaal geen kast op zolder en kreeg ik niet eens de kans om naar de zolder te vluch¬ten. Waagde ik het een blik door het raam te werpen, dan zag ik het al met één oog staan, formidabel, kolossaal, een monster van staal, breeduit op de rijweg, gemeen glim¬mend, twee bolle glasogen op zijn kop die recht vooruit keken, nee, niet naar mij, want het monster wist awel dat ik zo meteen klem¬vast zou zijn vastgezet in zijn binnenste, vastgesnoerd in zijn gor¬dels, zodat het met me kon doen wat het beliefde, en dat was vooral hotsen en botsen, angst-wekkende snelheden maken, hel¬lend door de bocht gaan: het nieuwste automo¬biel van Beppe, een Cadil¬lac, of een Jagu¬ar, of een Saab, wist ik wat; de namen van die mon¬sters waren me vol¬strekt onver¬schil¬lig, want in verschrik¬king waren ze alle¬maal gelijk voor mij. Wanneer zulk een mon¬ster voor ons huis stil¬hield en Bep¬pes stem gebie¬dend mijn naam riep, dan was mijn lot voor die dag beze¬geld en was ik een hele dag lang weerloos inge¬slo¬ten in het verende, onwelrieken¬de, bedompte, wiegen¬de binnenste van het voort¬razende vehikel.
"Jorrit! Jorrit!" riep, nee brulde, Beppes stem met de luide neus¬klank van Bolsward.
"Kom! Kom beneden! Vlug! Dan gaan we lekker uit rij-den!"
"Neem Klaske maar mee, Beppe", probeerde ik er boven aan de trap nog onder uit te komen. "Die wil graag mee en ik heb andere dingen te doen", maar natuurlijk vergeefs.
Beppe had duidelijk een voorkeur voor mannen en trok daarom haar klein¬zoons altijd voor. Althans zo beoordeelden Klaske en mijn nichtjes het, want de kleinzoons zelf, in elk geval ik, be¬schouwden die voorkeur in het geheel niet als voortrekkerij. Van mij mocht Beppe Klaske elke dag voortrekken en helemaal op zater-dag, wanneer ik met mijn flora of fauna de wei in wou om er planten te determineren of vogels te identifice¬ren. Ik liep het liefst of roeide in een bootje op de plas, maar, vond Beppe, zo gedraagt een echte jongen zich niet, en een klein¬zoon van haar al helemaal niet. Vooral toen zij mijn afkeer van motorvoertuigen gewaar werd, meende mijn grootmoeder, dat zij die terstond in de kiem moest smoren en voor goed de kop indruk-ken. Een knaap die niet van motorfietsen en auto¬mobielen hield, was geen gezonde jongen en moest onmiddellijk op het goede pad worden geholpen, verklaarde zij vastberaden. Voor dat hoge doel was zij bereid kosten noch moeiten te sparen en stelde zij alle vrije tijd die zij had, ter beschikking van mijn heropvoeding. Gelukkig voor mij had Beppe niet zo heel veel tijd over, daar zij bijna de gehele week in het Haagje, zoals zij zei, in Holland, zoals wij zeiden, moest verblijven om daar het land te helpen bestu¬ren. Doch in het weekend kwam zij, als dat even lukte, naar het Heite¬land over, vanzelf¬spre¬kend in de een of andere blinkende limou¬sine, en natuurlijk altijd op zoek naar mij, Jorrit, het geitenwollensokken jonk¬je, dat enkele zorgwekkende afwijkingen vertoonde. Van mijn Heit en Mem hoefde ik geen beschutting te verwach¬ten, want die waren allebei veel te benauwd dat zijzelf eraan zouden moeten geloven. Dat niet zozeer vanwege de wiegende gang en de wal¬gelijke lucht van Beppes automobielen, zoals ik, als wel vanwege Beppes onberekenbare rijstijl en volsla¬gen gebrek aan ori¬ënta¬tie, die hen meer dan eens uitge¬put in het holst van de nacht had doen thuiskomen, na een middagje rijden, zoals Beppe dat met haar neiging tot under¬statement noemde. Nou ja, onbeschermd als ik me voelde, poogde ik het noodlot niet te ontlo¬pen en liet ik me enige minuten later gedwee door Bep¬pes grote handen in de grijnzend ronken¬de Mercedes vast¬sjor¬ren.
"Het is een Mercedes Lotus, Jorrit", deelde Beppe aan mijn volkomen onverschillige oren mee. "Het nieuwste van het nieuw¬ste. Neusje van de zalm, hoor. Een kruising van de Mercedes Sedan en de Lotus renwagen. Kan honderdtachtig halen. Hee zeg, kijk nou niet of je niet weet wat een Lotus is", riep zij daarop verwijtend, omdat ik niet reageerde. "Kijk je geen televisie, jonkje? Channel Sport plus. Zondag¬middag, met een samenvat¬ting des avonds, de auto¬races van Leman en Zolder. Natuurlijk weet je dat, jonkje. Elke jongen weet dat toch. De rennen van Leman en Lotus. Die heeft vorig jaar Ferrari ver achter zich gelaten. Met ..."
Ik hoefde gelukkig niet te antwoorden, want Beppe had onder haar radde praten op het gaspedaal getrapt en de Mercedes Lotus schoot weg gelijk een echte racewagen, gelijk een onge¬dul¬dig renpaard dat de sporen voelt. Ons huis stond aan een lange brede laan die Beppe steeds weer verrukte, daar die haar uitdaagde vol gas te geven om te pogen het einde ervan in nog minder fracties van een seconde te halen dan de vorige maal, vooral omdat die laan doorgaans ledig was, daar de bewoners hun boliden altijd keurig opbor¬gen in hun carports. Beppe betreur¬de het alleen dat er in ons kleine landje zo weinig van dergelijke lange, brede, lege lanen waren, wat, naar zij beweerde, in Amerika, waar zij overigens nimmer was geweest, wel even anders was.
"Nou, wat zeg je daarvan, Jorrit?" vroeg Beppe voldaan, toen we de hoek van onze laan om raasden. "één honderdste seconde snel¬ler. Dat kan ik zien op de elektronische stopwatch hier. Zie je wel, Jorrit? Nieuwste Japanse innovatie. Je moet wel kij¬ken, hoor jongen. Beppe neemt je niet voor niks mee."
Ik had al schoon genoeg van de rit en was het liefst de Merce¬des uitge¬sprongen. Mijn maag had door het snelle wegschieten van het vehi¬kel en de daarop volgende recordpoging een stomp gekregen, die de boter¬hammen erin, met de appel en de sinaas¬appel, en het glas karnemelk natuurlijk, die ik kort tevoren nog met zoveel smaak had verorberd, de verkeerde kant uit stuwde, namelijk omhoog naar mijn slokdarm. Gelukkig had ik intussen genoeg training gehad om deze uitval van mijn maag te kunnen pareren, maar ik kon niet voorkomen dat een scheut zuur sap toch mijn keel bereikte, wat mij, wist ik, als het vaker voorkwam, intens misselijk zou maken en tenleste doen braken.
Tot mijn geluk moest Beppe, eenmaal op de snelweg aangeland, zich inhouden en voegen naar de file die daar voortsnelde, wat mijn maag in de gelegenheid stelde zijn gewone gang van stof¬wisseling te hernemen, waartoe hij enkel in staat was als hij zich eenparig kon voortbewegen. Deze eenpari¬ge beweging van haar motordier beviel Beppe overi¬gens allerminst, welk onge¬noegen zij tot uitdrukking bracht in luid gemopper, en ik zag met vreze het moment tegemoet waarop er gaten in de rij van voortsnellende wagens zouden val¬len en Beppe zou gaan inhalen. Het gieren van de wind rond het chassis en het huilen van de claxon waren dan nog de minst ¬schrikwekkende bijverschijnse¬len van haar manoeuvres. De eenpa¬rige voortgang van de file inspi¬reerde Beppe intussen tot het uitspreken van lange monologen, steeds in het Hollands, wel wat betreft uitspraak in het ABN, haar door een Hollandse leraar met zelotenijver inge¬stampt op de MMS van Franeker, maar zeker niet wat betreft woordkeus.
"Zie je dat volkswagentje voor ons, Jorrit?" gromde zij onte¬vreden, ter¬wijl zij met haar harde vingers verwoed op het stuur trommelde. "Die denkt zeker dat ie een Jaguar is, die oetlul. Kijk 'm galopperen. Of ie peper in z'n kont heeft. En ie stinkt nog uit z'n aars ook", wees zij op een roetpluim die de Volkswa¬gen uitliet.
Beppe duidde een hele rits auto's met een verklein¬woordje aan, Volkswagentje, Fiatje, Dafje, Eendje, Japannertje, waarmee zij eigenlijk wilde zeggen, dat die netjes naar de kant van de snelweg moesten schuiven wanneer er een echte auto langs wilde, zulk een wagen waarin Beppe zat natuurlijk.
"Haha!" krijste Beppe toen de file naar links boog en wij naar rechts konden, de lege polder in. "Haha, Jorrit, nou kunnen we weer vooruit. Waar gaan we heen? Zeg 't maar, jonk¬je. We zijn maar eenmaal uit. Beekse Bergen, Slagharen, Efte¬ling, nee, de laatste maar niet. Dan komen we vast weer in een file terecht. Een file in Brabant dan en dat is erg, hoor. Daar heb ik vandaag helemaal geen trek in, echt niet. Weet je wat, Jorrit," zei zij daarop opgewekt, alsof zij mij een verjaars¬ge¬schenk aanbood, "we gaan naar Schiphol. Hoe vind je dat? Daar is altijd veel te zie¬n, weet je."
"Dan komen we toch ook in een file, Beppe", bracht ik er bedeesd tegen in. "In het westen zijn toch altijd de meeste files."
Ik had totaal geen zin in Schiphol. Ik had er alleen maar slechte herin¬neringen aan. De enige keer dat ik met Heit en Mem, en met Klaske natuurlijk, gevlogen had, was naar Tenerif¬fe, ergens midden in de oceaan, in februari, toen het stormde op de luchthaven en het pikkedonker was in de rumoerige lucht. Ik hoefde niet in het vliegtuig dat sinister huiverend in het groezelig schijnwerperlicht stond. Alsof het bang was de lucht in te moeten. Daarna had ik met Heit en Pake nog eens Mem, die naar haar familie op Java ging, op Schiphol uitgewuifd, waar¬bij Klaske en ik om het hardst huilden, en nog eens, met Mem en Beppe Heit, die naar New York moest, waarbij alleen Klaske nog huilde, want ik was intussen te groot voor tranen gewor¬den. Al¬le keren vond ik de landende en opstijgende vliegtuigen een verschrikking, omdat ik diep in mijn hart vond, en nog steeds vind, dat het eigen¬lijk helemaal niet kan, zulk een zwaar vlieg¬tuig in de lucht. Elk zwaar voorwerp valt immers naar de aarde, waarom een vliegtuig dan niet? Beppe vond dat natuur¬lijk weer domme muizenissen van mij, die voortkwamen uit mijn hekel aan motoren.
"Zeg Jorrit senior," smaalde zij tegen Heit, "jouw zoon is een eeuw te laat geboren, hoor. Die vindt dat een trekschuit snel genoeg gaat. Hoe kreeg je dat voor elkaar, mijn zoon?"
Een vraag die op een beschul¬digende toon werd uitgesproken.
Heit deed dan altijd alsof hij niets hoorde, oost-indisch doof was. Hij wist wel dat Beppe het nog steeds een slechte zaak vond dat hij een Javaans meisje had getrouwd, ook al was dat meisje nog zo mooi en nog zo lief. Een Fries behoorde met een Friezin te trouwen, vond zij, een struise blonde of een lange witte, dat gaf niet, zelfs een kleine zwarte uit Dokkum en omstreken mocht nog, maar een Javaanse, of een ander bruin schepsel ..., dan had hij nog beter een Hollandse kunnen nemen, al kende die waarschijnlijk geen manieren, maar geluk¬kig had hij zijn verliefd oog niet op een Brabantse laten vallen. Niet vanwege het paapse geloof overigens, want als rechtgeaar¬de liberalen gaven Beppe en Pake niets om kerk en godsdienst, maar vanwege carnaval en ander Bourgondisch ge¬slemp. Alhoe¬wel, sinds de jeune premier van de partij met die priet¬prater uit Oeteldonk had aangepapt, aangepaapt zoals de Friese liberalen met hun gevoel voor woordhumor zeiden, moest zij haar Bra¬bantse vooroordelen toch wat in toom houden, meende Beppe. Pake kon dat niet zo snel en had zich daarom in de Staten van stemming onthou¬den, toen er gestemd moest worden over de komst van de jeune premier naar het provinciehuis in Leeuwarden.
"Friese mannen hebben wat met Javaanse vrouwen", had Beppe tenslotte maar gelaten toegegeven. "Mijn Mem, of was het mijn Beppe, had een neef die als stuurman naar de Oost was gegaan en daar was getrouwd met een inlands meisje. Geen gezicht, hoor, zo'n zwaar manspersoon naast zo'n iel vrouwtje. Maar zij had hem wel onder het simmetje. Kregen mooie kinde¬ren, dat wel, vooral de dochters. Maar ja, één ervan ..."
Gelukkig zag het ernaar uit dat Klaske helemaal niet zulk een mooi rank indomeisje zou worden, maar een echte struise Friezin, met een breed bekken, net als haar Beppe. Zij was nu al stevi¬ger dan ik, al was ik nog wat langer. Misschien be¬moeide Beppe zich daarom ook zoveel met mij, om mij de Friese struisheid alsnog bij te brengen, kennelijk met veel autorij¬den.
"U rijdt te hard, Beppe", waarschuwde ik haar, want ik hield de snelheidsmeter altijd nauwlettend in het oog. "U mag hier niet harder dan honderdtwintig en u rijdt ..."
"Bemoei jij je niet met mijn rijden, ja?" zei Beppe geprik¬keld. "Je hoeft me heus niet te zeggen wat ik moet doen. Ik weet heus wel wat ik doe. Ik zit elke dag op de weg, weet je. Dit is een rechte lege weg met een uitzicht tot op de horizon. Ik kan hier best honderdveertig rijden, hoor. Of dat mag of niet, bepaal ik zelf wel. We regelen toch al veel te veel in dit kikker¬land."
Ik zei maar niets meer. De redenaties van Beppe zouden wel kloppen, want zij was in het Haagje woordvoerder voor verkeer, maar ik kon ze niet altijd volgen. Afgaand op die redenaties moest ik alle wetten gehoorzamen, behalve verkeerswetten en belastingwetten. De beide laatsten waren, volgens Beppe, volko¬men overbodig en dienden enkel om de ambtenaren een te hoge bezoldiging te geven. Niet de ministers en de kamerleden uiteraard, want die verdienden in ons land veel te weinig vergeleken met de Duitsers, de Fransen en de Engelsen. Toen ik zei dat die landen ook groter waren dan ons land, kreeg ik voor de zoveelste keer te horen dat ik mij erbuiten en bij mijn kikkervisjes en dotterbloemen moest houden. Ik had overi¬gens geen bezwaar tegen de te snelle vaart van de Mercedes, want zolang die voortduurde, hielden mijn maag en mijn slok¬darm zich rustig. Langzaam rijden met veel hokken en schokken, met plotse uitvallen naar links en naar rechts, die waren veel funester voor het labiele stoffelijk evenwicht in mij. Ik kon nu even echt genieten van de met vlekken bezaaide rechthoekige weilanden met hun bruine kaarsrechte sloten ter linker- en rechterzijde, die eerst langzaam van de kim af kwamen aandrij¬ven om dan opeens met een geweldige vaart langs de ramen van de Mercedes voorbij te schieten, waarbij ik nog net kon zien dat de vlekken in de weiden koeien of schapen waren. Dat genot werd kort daarop echter weer ver¬stoord door een lange file voor ons uit. Beppe zag die file, net als ik, natuurlijk al van verre aanko¬men, maar wilde eerst vaart minderen toen we bijna op de laatste auto botsten, met een schok dus en een spasti¬sche slinger van mijn slokdarm. Voor ons reed een klein grauw autootje met een Duitse nummerplaat.
"Wat!" riep Beppe vol verontwaardiging. "Kijk nou es! Zie je dat, Jorrit? Een Trabi. Nee, hoe durven ze met dat plastieken stasi-auto¬otje hier op de weg te komen? Vast commies, die daar in zit¬ten. Moet je die kaal¬geschoren koppen zien, boeven¬kop¬pen. Nee, die durven, zeg." En zij voegde er strijdlustig aan toe: "Ik hoef ze maar een klein zetje te geven met deze Merce¬des van staalplaat en die Trabi splijt uit elkaar als een zeep¬doos."
Vanwege de sputterende Trabi voor ons en een blikken Eend, die achter ons kwam aanschuiven nadat ze eerst een brutale poging had gedaan met klepperend zeildoek langs het brede achterwerk van Beppes Mercedes te zeilen, wat Beppe kortaf verhinderde door de Mercedes een paar maal te laten brullen; vanwege de hele file die zowel voor ons als achter ons steeds langer werd; maar vooral vanwege het stief kwartier dat we erover deden om over de brug van het Keteldiep te geraken; verlaagde Beppe zich ertoe om, toen de gelegenheid zich voor¬deed, de snelweg te verlaten en een provinciale weg in te slaan.
"Hier mag u niet harder dan zeventig, Beppe", waagde ik het te zeggen, wijzend op een groot bord waarop de frustrerende cij¬fers groot en duidelijk waren aangebracht.
"Hoef je niet de wijzen, Jorrit", zei Beppe meteen gepikeerd, "Ik ben niet blind, hoor. Alleen bij 't lezen van kamerstukken heb ik 'n bril nodig. Voor de auto ben ik vorige maand nog gekeurd."
Ik had Beppe natuurlijk helemaal niet op het bord gewezen, omdat ik aan haar gezichtsvermogen twijfelde. Zolang zij mij bij haar eerste oogopslag al in de kijker kreeg, mankeerde aan haar ogen nog niets, geen sikkepit. Mijn verwijzing kwam meer voort uit mijn bezorgdheid, want ik wist uit ervaring dat Beppe de verkeersborden niet zag, die haar in haar tomeloze vaart wilden stuiten. Hoe meer verkeersregels, hoe meer overtredingen en hoe meer werk voor de politie die je voor betere dingen moet inzetten, zoals bestrijding van de crimi¬nali¬teit tegen oude mensen, had ik haar op de televisie in het parle¬ment horen ore¬ren, zonder het minste oor te hebben voor de tegenwer¬pin¬gen van haar opponen¬ten, die betoogden dat niet verkeersregels overtredin¬gen, maar dat overtredingen juist verkeersregels uitlokken.
"Wat natuur¬lijk volslagen onzin is," brieste Beppe tegen haar zoon, mijn vader, "daar er per defini¬tie zonder regels er geen overtredin¬gen zijn. Dat die Groenen warhoofden zijn, heb ik altijd al gezegd."
Wat een snier was naar Heit toe, daar die bij de volgende verkie¬zingen op de Groenen wilde gaan stemmen, omdat hij er groot bezwaar tegen had dat het tuig op motorrijwielen, gesto¬ken in blauwe blazers of leren jekken, onze laan had uitgeko¬zen als ¬deel van het parcours van hun maandelijkse motorral¬ley. Daardoor had Heit opeens ook het schadelijke ingezien van het broeikaseffect en zure regen, die voor het grootste deel te wijten waren aan overmatig gerij van motorfiet¬sers, wist hij zeker, wier hels lawaai bovendien nog de zondagsrust verstoor¬de ook, waarover Heit zich eerder nooit een zier had bekom¬merd.
"Wat een mooi uitzicht, Beppe", zei ik toen we op de zee¬dijk reden, die de provinciale weg vormde. "Kijk, de zee is hele¬maal groen en de lucht daarboven is helemaal blauw. Waar ze beide samenkomen gaan ze over in grijs, zilver en goud. De vogels daar lijken wel van onix. En kijk, Beppe, kijk daar eens ..."
"Ik hoop dat je eindelijk eens inziet wat voor een zegen de auto is voor de verruiming van de menselijke geest", antwoor¬de Beppe belerend, zonder van de dijk op te kijken. "Als ik je niet had meegenomen, had je al dat moois niet gezien, jonkje. Ik hoop overigens dat er geen tegen¬ligger aankomt. Ze maken die provinciale wegen altijd veel te smal. Twee Mercedessen kunnen elkaar hier echt niet passe¬ren." Zij keek ontevreden en voegde er bloeddorstig aan toe: "Als het zo'n stom Dafje mocht zijn, zo'n kraamvrou¬wenwagen¬tje, of zo'n communistische Trabi, dan duw ik die toch gewoon van de dijk af. Ploemp, zo de plomp in. Opgeruimd staat net¬jes en 't rijmt ook nog. Al dat waarde¬loze blik van de weg."
Gelukkig voor mij viel er in velden noch wegen een automo¬biel te bekennen, zelfs geen fietser, wat uiteraard gelukkig was voor de fietser, want voor een fietser week Beppe zelfs geen millimeter. Fietsers hoorden niet op de weg, net zomin als voetgangers en muilezels. Beppe lachte altijd zelf het hardst om haar grappen. Aangezien zij kalmpjes aan moest doen, kon ik weer rustig zitten genieten van het uitzicht op de grijze water¬zee aan de ene en de gele koolzaadzee aan de andere zijde van de dijk. Helaas duurde die genieting slechts kort, want reeds doemden in de verte flatgebouwen op en nog andere con¬structies van een naderende stad. De eerste tekenen van de stad waren natuurlijk weer de verkeersborden die Beppe tot stille razernij brachten. Zij was nu echter opgelucht van de smalle weg af te kunnen en weer een fatsoenlijk brede straat in te kunnen rijden, met aan beide zijden vaste grond en grijze wanden, duidelijk aangelegd ten gerieve van de moderne snelle auto.
"De burgemeester van deze stad ken ik goed, Jorrit", vertelde Beppe, weer helemaal in goed humeur. "Een prachtvent, en geestig. Jammer van de verkeerde partij, waar ie helemaal niet thuis hoort. Zo'n overblijfsel van de zeventiger jaren, je weet wel, met al dat softe gedram. Hij beweert dat politi¬cus een gewone baan is, net als alle andere, alleen niet zo goed betaald. Nou probeert ie z'n stad zo groot mogelijk te maken, omdat de hoogte van z'n traktement wordt afgemeten naar het aantal inwoners van zijn stad. Een slimmerd, hoor. De calcule¬rende burgervader, noemen we dat in de Kamer."
Hoogten van salarissen was een geliefd gespreksonderwerp van Beppe, maar niet van mij. Ik had nog geen salaris en het kon me nog niet schelen hoeveel iedereen verdiende. Beppe beschul¬digde Heit er altijd van, dat die meer verdiende dan zij, terwijl hij duide¬lijk minder ervoor deed. Zij werkte zeker wel zeventig uur per week en dat voor het landsbelang ook nog, en Heit vast niet meer dan de helft van die tijd en dat enkel voor zichzelf. Heit, die elek¬tronica verhandelde, trok zich daar overigens weinig van aan, daar hij politiek iets vond voor domkoppen en hij voor al die domkoppen toch al veel te veel belas¬ting moest betalen. Dat zei hij natuurlijk alleen, wan¬neer we onder ons waren, want noch Beppe noch Pake hoorden zulk gemopper graag, ook al hadden ze zich altijd ingezet voor lastenverlichting, wat, hoorde ik op maatschap¬pijleer, het¬zelfde is als minder belasting betalen. Toen ik eens meende te moeten opmerken, dat kamerleden en statenle¬den niet meer konden verdienen, wanneer Heit, en alle andere papa's, minder belasting behoefden te betalen, werd ik door allemaal, Heit en Mem incluis, aangestaard alsof ik Fidel Castro zelf was. Niemand was geamuseerd, zag ik wel.
Met een schok werd ik uit mijn gemijmer gewekt en enkel dankzij de veiligheidsgordel was ik niet met mijn slaperige voorhoofd tegen de voorruit ge¬knald. Beppes Mercedes stond stil, woest snuivend.
"Wat is hier aan de hand?" riep Beppe met haar luide stem uit. "Wat is dat hier voor een rotzooi? De hele straat staat vol met auto's. Bumper aan bumper. Wat is dat hier, in godesnaam?"
Beppe had al het raampje omlaag gedraaid en haar hoofd naar buiten gestoken, zodat haar zilveren haren prachtig glansden in de gouden zonnenschijn. Zij riep tegen een politieagent die doodgemoedereerd stond te kijken, de armen op zijn rug, en die, toen hij Beppe, vanwege de televisie, herkende, snel op haar toe kwam lopen.
"Ah, mevrouw Blij-dat-ik-rij", groette hij opgewekt, Beppe bij haar politieke bijnaam noemend. "Wat een eer. Is het waar dat u onze nieuwe minister ..." Hij zweeg lachend toen Beppe een vinger op haar lippen legde. "Dat hier?" wees hij met een armzwaai naar de rij trappelende auto's die in de zon stonden te zweten. "Dat hier is een demon¬stra¬tie. De varkensboeren, of kippen¬boe¬ren, weet ik het, zijn op weg naar Den Haag. Ik weet ook niet waarvoor, hoor. Maar ik hoor over de mobilofoon dat ze gestuit zijn op een rij bussen vol Ajax-supporters of Feye¬noord-support¬ers, of zo. Ik weet het niet. En daarom staat alles nou vast, muur¬vast." En op Beppes vertoornde vraag: "Ik kan u echt niet zeggen hoe lang het gaat duren, uwe aan¬staande excellentie", grijnsde hij breed.
"We kunnen verder met de trein gaan, Beppe", stelde ik hoop¬vol voor, want ik had om de hoek de overkapping van het spoor¬wegstation gezien. "Er gaat van hier een trein rechtstreeks naar Schiphol."
"Niks daarvan, jonkje", veegde Beppe mijn voorstel onmiddel¬lijk van tafel. "Daar is Beppe veel te oud voor, voor de trein, misschien wel vol boze varkensboeren en baldadige supporters. Niks hoor, mij niet gezien. Het is een schande. Kun je niet eens meer met je kleinzoon ongestoord uit auto¬rij¬den gaan."
Gelukkig voor mij nam Beppe toen het enige verstandige besluit dat onder de gegeven omstandigheden te nemen was. De rijweg naar het westen was één ononderbroken file, die nog urenlang vast zou zitten, maar de rijweg naar het noorden was leeg en nodig¬de zelfs uit om plankgas te geven. Daardoor kon ik toch nog de wei in, die zaterdagmiddag, waar ik mij geheel kon ontspannen en de dode God in het zwerk danken voor mijn behou¬den wederkeer bij Heit, Mem en Klaske, want mijn niet enkel vertoornde, maar vooral diep gegriefde, Beppe had naar het Heite¬land teruggereden gelijk een baarlijke duivelin, alle ver¬keersborden aan haar laars, nee, haar spatborden, lappend.
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website