een verhaal van Joke Clazing
Het was stil in huis, hetgeen nog benadrukt werd door het tikken van de klok. Een verschuivend stuk hout in de kachel maakte me er van bewust dat ik waarschijnlijk even was ingedommeld. Bijna half zeven, zag ik. Tom en Ger zouden nu toch elk moment terug moeten zijn. Ze wilden echt maar vijf minuten wegblijven, hadden ze me verzekerd. Zolang duurde het toch niet om sparrentakken af te snijden...
Ik keek in de oven. Nee, die moest uit, anders zou het eten verbranden. Juist toen ik besluiteloos middenin de keuken stond, schoot Britt overeind. Het geluid dat ze maakte was een kruising tussen een grom en een blaf. Even later hoorde ik geschuifel op het erf, gevolgd door het voorzichtig openen van de achterdeur.
Daarna zag ik Toms rug en een voet die de deur verder openduwde. Jeetje, ze zouden toch niet zoveel afgesneden hebben, dat ze moeite hadden om binnen te komen...
Maar op het moment dat hij zich omdraaide, bleek dat hij helemaal geen takken had meegebracht. In zijn armen droeg hij een meisje. Haar lange, heel lichtblonde haren hingen naar beneden en waren besmeurd met modder. Haar hoofd lag tegen zijn schouder. Ze leek buiten bewustzijn. Tom veegde voorzichtig zijn voeten, en na een bons tegen het raam volgde Ger hem de keuken in. Hij had wél takken in zijn armen, maar het waren er niet veel. Britt was op Tom afgestormd en snuffelde aan de binnengebrachte last.
"Anneberthe," zei Tom zacht, maar ik had hem begrepen en was al bezig de bank vrij te maken.
Voorzichtig trok ik de bemodderde schoenen van het meisje uit en legde een plaid over haar heen. Stil keken we gedrieën naar haar.
"Ze lag met haar hoofd tegen die dikke eik op de open plek," kwam Toms stem ernstig. "Haar fiets lag er vlakbij; die heeft Ger meegenomen. Ze voelde helemaal koud aan, toen we haar vonden."
"Heeft ze nog iets gezegd?" vroeg ik terwijl ik zachtjes over haar wang streek.
Tom schudde zijn hoofd.
Op dat moment begonnen haar oogleden te trillen. Wat zag ze er smal en kwetsbaar uit, dacht ik. En jong; heel erg jong.
"Moeten we haar niet naar 'n dokter brengen en iemand iets laten weten?" opperde Ger, terwijl hij Britt vriendelijk doch beslist naar haar mand stuurde. De ogen van het meisje gingen onmiddellijk verder open en een "Nee!" maakte duidelijk dat ze ons had gehoord. Ze kwam nu ook half overeind en keek rond.
"Dat kan altijd nog. Misschien moet ze eerst wat op verhaal komen. Bovendien is het op dit moment nauwelijks verantwoord om te rijden; het is spekglad. Daarom is ze waarschijnlijk ook gevallen."
Ik schonk wat water in een glas en hielp haar met drinken.
"Hoe heet je?" vroeg ik, toen ze tegen mijn arm geleund bleef zitten.
Na een korte stilte schudde ze haar hoofd.
"Ik weet het niet," antwoordde ze en haar stem klonk angstig.
"Ik weet het niet!" herhaalde ze, nu onmiskenbaar in paniek.
"Gaan jullie vast eten, dan blijf ik nog even bij haar zitten."
Terwijl de mannen aan tafel gingen, vroeg ik haar of ik mocht kijken of ze een identiteitskaartje bij zich had. Beschroomd voelde ik in haar jaszakken, maar ik vond niets.
Het meisje probeerde een geeuw te onderdrukken, dus hielp ik haar weer te gaan liggen.
"Je mag best slapen. Wij zijn thuis en er kan je niks gebeuren."
Haar hand schoof zoekend onder de plaid vandaan en ik nam die in de mijne.
"Totdat je je naam weer weet zullen we je Loecy noemen."
Ze knikte nauwelijks zichtbaar, zuchtte tevreden en viel in slaap.
Wanneer Kerstmis naderbij kwam en er zoveel gesproken werd over de geboorte van een kind, de belofte van de terugkeer van het licht en het nieuwe leven, kwamen mijn verlangen en gemis altijd weer op de voorgrond. Twintig jaar geleden had ik in het zijkamertje een wiegje klaargemaakt. Tom en ik hadden ons enorm op een kindje verheugd. Op eerste kerstdag was ons dochtertje Aila geboren, en na drie dagen weer gestorven. Hoewel het verdriet ons bijna te machtig was geworden, had het ons dichterbij elkaar gebracht. Jaren hadden we naar nog een baby verlangd, maar ik was niet meer in verwachting geraakt. Daar moest ik ook nu weer aan denken, nu ik hier een bed voor Loecy opmaakte. Gelukkig was mijn verdriet verzacht. Had ik mijn liefde en zorg aan anderen kunnen geven. De ouderen in ons dorp, de kinderen van mijn zus en heel dichtbij: de dieren aan huis. Maar vooral aan Ger. Hij, Toms kwetsbare jongere broer, was na een heel aantal valkuilen bij ons komen wonen. Tot op de dag van vandaag waren we blij met hem.
Toen ik de volgende morgen beneden kwam, stond de deur van het zijkamertje op een kier, maar Loecy lag nog te slapen. Op het prikbord hing echter een papier, waarop geschilderd was.
Tom en ik keken naar een inktzwarte, maanloze nachthemel, met een enkele ster erin. Op de voorgrond zat een in elkaar gedoken figuur op een houtblok, een brandende lantaarn voor zich op de grond. Het was onduidelijk of het hier een man of een vrouw betrof.
"Een nachtwacht?" vroegen we tegelijk en we keken elkaar verbaasd aan. Loecy had een prachtige stijl. Heel eenvoudig maar doeltreffend.
De avond tevoren had ik haar naar Toms oude schilderkist zien kijken. Het was er zo een, waarbij je de deksel als ezel kon gebruiken.
"Tja, het is jammer dat Tom er al jaren niks meer mee doet," had ik toen een beetje spijtig verzucht.
Na het ontbijt was ik even met Ger in de stal. Toen we over het schilderwerkje spraken, leunde hij nadenkend op zijn schop.
"Misschien kon ze niet slapen en heeft ze de halve nacht opgezeten," opperde hij. "Ik zag nog lang licht branden, door het raampje van de gangdeur."
"Zou ze bang zijn, daar in haar eentje beneden?" vroeg ik me hardop af.
"Zolang ze nauwelijks praat, zullen we dat niet weten, maar het zou me niks verbazen. We kunnen Britt vannacht natuurlijk ook bij háár laten."
Dit leek me een goed idee.
Tegen de middag hoorde ik beweging in het bed. Ik bracht haar thee met warm brood en beschuitjes. Als kind had ik dat altijd als heel troostend beschouwd. Later stond ze op en gaf ik haar mijn ochtendjas, zodat ze bij de kachel kon zitten. Ik raakte even voorzichtig de bult op haar hoofd aan. Hoewel ze er beter uitzag dan gisterenavond bleef ze echter zwijgen.
Ik maakte een bad voor haar, zocht een broek en trui die mij te klein waren en waste haar bemodderde kleren uit. En de hele dag bleef het sneeuwen, hetgeen de weg naar het dorp onbegaanbaar hield.
Toen Ger nog wat takken binnenbracht, begon ik aan een kerststukje. Al gauw merkte ik dat Loecy me graag wilde helpen. Zo gleden de uren voorbij, zonder dat ze blijk gaf zich haar naam te kunnen herinneren.
Omdat ze 's avonds voor de kachel in slaap dreigde te vallen, hielp ik haar naar bed. Ik hield haar voorzichtig in mijn armen, dit broze, bijna volwassen meisje, terwijl ze haar hoofd heel even tegen mijn schouder vleide.
Voor we naar boven gingen hing ik een tekening van een oor aan de muur.
De volgende ochtend trof ik haar weer diep in slaap, terwijl er een afbeelding van een woeste zee op het prikbord prijkte. In de golven was nog juist het deel van 'n gezicht te zien. Nat haar, wijdopen ogen en een mond, nauwelijks boven water. Ontdaan stonden Tom en ik er naar te kijken.
"Een drenkeling," bromde hij, en ik knikte, met pijn in mijn hart.
's Middags, toen ze was opgestaan en iets had gegeten, volgde ze me naar de stal en de schapen. Het was een oude stal, met piepkleine raampjes, waardoor het daglicht ternauwernood binnen wist te dringen. Het rook er naar wol en mest. Het stro ritselde onder onze schoenen. Voorzichtig streelde Loecy de buik van een drachtig schaap.
Toen, zomaar opeens, in de warme stilte van de stal zei ze:
"Ik heet Lila."
"Wat zei je?" vroeg ik, omdat ik mijn oren niet kon geloven.
"Ik heet Lila," herhaalde ze geduldig. "Maar ik ben liever Loecy."
"Zoals je wilt," antwoordde ik zacht. Het leek me wijzer haar nog wat met rust te laten.
Terwijl we samen op een oude kist zaten, met de schapen vlakbij ons in het half duister, vertelde ik haar over ons kleine bedrijf. Over de tuin met zomer- en wintergroenten en de velden met spelt; het oude graan dat nog geen bestrijdingsmiddelen nodig had. En ten slotte over de schapen. Over kaarden en spinnen, breien of weven.
"Ik zal het je dadelijk laten zien, als je dat leuk vindt."
Ze knikte heftig. Dat maakte me blij, omdat het 't eerste teken van echte interesse was.
Daarna nam ik haar mee naar de opkamer, waar ik de truien en plaids voor haar neerlegde, die ik aan een boetiekje in de stad verkocht. Ze nam ze in haar handen en bevoelde de zachte wollen weefsels. Misschien was het mijn verbeelding, maar ik meende een glans van genoegen op haar gezicht te zien komen.
Later hielp ze me met koken en hoewel ze niets meer vertelde, leek haar zwijgen minder bedrukt.
's Avonds, voor ik ging slapen, schetste ik een uitgestoken hand om die voor haar op te hangen. Een kleine sterke hand, die ze kon grijpen als ze wilde.
Die nacht was de hemel helder geworden en had het hevig gevroren.
De wegen waren zo mogelijk nog minder begaanbaar geworden dan op de dag dat Tom en Ger Loecy hadden gevonden. De tekening die ons wachtte, liet een lege weg zien.
Een lange lege weg, zonder een wegwijzer, bomen of huizen.
"Wat een verlatenheid," mompelde ik tegen Tom, die zijn arm troostend om me heen legde, omdat ik huiverde.
Het was nu de dag voor Kerstmis en ik vertelde Loecy na haar ontbijt, dat ik een cake wilde gaan bakken. Gelukkig hadden we voordat de sneeuw viel, een flinke voorraad ingeslagen.
Zelf hadden we schapenkaas, en bij de dichtstbijzijnde boerderij kon ik altijd melk en eieren krijgen.
"Mag ik helpen?" vroeg ze en rolde de mouwen van haar trui op.
"Graag," antwoordde ik, waarna ze meel op het schoongemaakte werkblad strooide.
"Waarom Loecy?" vroeg ze, halverwege het kneden.
"Mijn moeder heet Louellen en die van Tom, Lucia. En hoewel je als een lichtje in de donkere dagen voor Kerstmis bij ons gekomen bent, vind ik Lucy minder goed bij je passen. We houden veel van onze moeders en bij Loecy moet ik aan jou, zowel als aan hén denken. Als er nog een tweede kindje was gekomen, zou ik haar graag zo genoemd hebben."
Ze knikte langzaam, en er verscheen een klein lachje om haar mond. Toen ging ze verder, totdat ze het blik in de warme oven kon schuiven.
Die avond kon ik niet tot de ochtend wachten met mijn getekende antwoord. Ik wilde haar nog voor Kerstmis hoop geven.
Dus toen Tom en Ger na het eten hun schoenen aantrokken om nog even naar de dieren te gaan kijken, en Loecy naar de houtschuur verdween, bleef ik alleen in de lege keuken achter. 'n Goeie gelegenheid om mijn eenvoudige tekening op te hangen. Het was het vooraanzicht van een huis met een half geopende deur. Er doorheen zag je een haard met een lege stoel ernaast.
Loecy kwam binnen, haar armen vol met hout voor de kachel. Ze wierp een blik op de tekening en legde voorzichtig de blokken in de mand. Toen begon ze zachtjes te huilen.
Ik liep naar haar toe en nam haar in mijn armen.
"Het is alleen maar 'n uitnodiging liefje. Van Tom, van Ger en van mij. We willen zo graag dat je met Kerstmis bij ons blijft. Met Kerstmis en daarna als je er behoefte aan hebt."
Ik ging met haar naar de haard en trok haar op mijn schoot.
Toen, ik moest goed luisteren om haar te verstaan, begon ze stilletjes te vertellen.
"Zolang ik klein was, hadden we het fijn, mijn ouders, mijn zusje en ik. Tot ik tien was en pappa doodging. We waren heel verdrietig, ook al reageerden we alledrie anders. Hoewel mamma ons natuurlijk nog had, kon ze er op den duur niet tegen om alleen te blijven. Mijn zusje was net vijftien en ik zat een paar maanden op de middelbare school, toen onze moeder een vriend kreeg. Mijn zus en ik waren er echt niet blij mee. Maar het was niet omdat we dat haar niet gunden. Hij was..." Hier slikte ze moeilijk. "Eerlijk gezegd vonden we hem meteen een engerd. Pas toen hij bij ons kwam wonen, bleek dat we daar gelijk in hadden. Oooh," kreunde Loecy en verborg haar gezicht in mijn trui. "Hij..." stotterde ze. En nog 'ns: "Hij..." Daarop zweeg ze machteloos.
"Had niet genoeg aan alleen je moeder?" veronderstelde ik voorzichtig.
Ze knikte, nog steeds met een gebogen hoofd.
"Vorig jaar ging mijn zusje uit huis," klonk haar stem gedempt tegen mijn schouder. "Toen... werd het helemáál een hel. Een paar dagen geleden zijn ze samen voor twee weken naar Madeira gegaan."
"En op dat moment heb jij de benen genomen."
Ze knikte.
Stil wiegde ik haar in mijn armen, terwijl mijn trui langzaam nat werd.
Na een tijdje vroeg ik:
"Zit je nog op school?"
"Ja. Dit is het laatste jaar. Hierna zou ik graag naar de kunstacademie willen. Dan kan ik ook het huis uit."
Ik zuchtte.
"En, weet je moeder het?"
Ze haalde haar schouders op; een oneindig moedeloos gebaar.
"Stil maar," mompelde ik in haar haren.
Ze wil het waarschijnlijk niet weten, dacht ik wrang.
Er klonken voetstappen in de stal, maar de mannen hadden de keuken nog niet bereikt.
"Kom," zei ik zacht, "ik ga warme chocolademelk voor ons maken. En daarna... zullen we daarna de kerstlichtjes ophangen?"
Loecy gleed van mijn schoot. Ik depte haar ogen voorzichtig met een warm nat washandje en gaf haar mijn zakdoek. Toen kwamen Tom en Ger de keuken binnen.
Halverwege de avond waren de kerstklokken gaan beieren. Het geluid kwam van ver op ons toe, door de nu weer heldere nacht.
Later, naast Tom in het grote warme bed, hoorden we ze opnieuw, terwijl we daar lagen en ik de zware dakbalken boven me wist.
"Kun je er over praten?" bromde hij in het donker en ik verbaasde me weer 'ns over zijn intuïtie.
Zachtjes begon ik te vertellen.
Tijdens mijn verhaal had ik hem zijn spieren voelen spannen. Toch was de storm ook weer even snel uit zijn lichaam weggetrokken.
"Vandaar natuurlijk die schilderijtjes," besloot ik met een zucht mijn relaas.
"En de angst om naar bed te gaan," voegde Tom toe, van tussen opeengeklemde tanden.
Alsof het hem troost bood, begon hij met zijn vinger de windingen van mijn lange vlecht te volgen.
We zwegen, een zwijgen vol van gedachten.
Maar voordat de slaap zich echter als een mantel over ons uit kon spreiden, namen we samen een besluit.
Toen we 's morgens beneden kwamen, de klokken luiden weer, troffen we Loecy op het dikke haardkleed in slaap, met haar hoofd tussen Britts poten. Ze openden allebei hun ogen en kwamen overeind.
"Gelukkig kerstfeest," zeiden we tegen elkaar en er heerste werkelijk een lichtere stemming in de keuken.
Met één blik zag ik ook dat het prikbord voor het eerst leeg was. Toch bleek na het ontbijt van gekookte eitjes, warme broodjes en kerststol, dat Loecy die nacht weer niet alleen maar geslapen had. Juist voordat we wilden opstaan, haalde ze uit het zijkamertje iets dat ze achter haar rug probeerde te verbergen.
Daarna zette ze een schilderijtje voor ons op de tafel.
"Voor jullie," zei ze, "als jullie het mooi vinden tenminste."
En daar zagen we Britt, met geheven kop en luisterende oren.
We slaakten alledrie een zucht van bewondering.
"Acrylverf maakt het niet gemakkelijk. Maar met olieverf was het nog niet droog geweest."
We lachten en verzekerden haar dat het niet uitmaakte en dat we het prachtig vonden.
Daarna haalde ik een doosje uit mijn zak en gaf dat aan haar.
Er zat een fijn kettinkje in met een zilveren klavertje vier eraan. En nu was het Loecy's beurt om te zuchten.
"Mooi," zei ze zacht, "echt mooi, dankjewel."
"Als je wilt," begon Tom, "mag je hier bij ons je opleiding afmaken. We zullen proberen dat in goed overleg met je moeder te regelen. Als je je daardoor veiliger voelt, is er hier vlakbij ook een behoorlijke middelbare school."
Op dat moment keek ze Tom voor het eerst aan, een lichte trek van ongeloof op haar gezicht; een schittering in haar donkerblauwe ogen. Toen hij haar toeknikte, liep ze om de tafel heen en legde haar ene arm om Toms schouder en haar andere om die van mij.
"Doe 't, Loecy," raadde Ger haar aan, "sinds ik hier ben komen wonen, na je wilt niet weten welke moeilijkheden, had het leven voor mij ook weer plezier in de aanbieding."
Ja, dacht ik, en misschien is er nog wel een lange weg te gaan, maar die is in elk geval niet leeg, als je hier blijft.
Buiten het raam lag een schitterend sneeuwtapijt op ons te wachten. Hoeveel jaren was het niet geleden dat het met Kerstmis wit was...
Daarom besloten we, voordat het weer zou verslechteren, een fijne boswandeling te gaan maken.
"Mag Britt mee?" vleide Loecy.
"Tuurlijk," antwoordden Tom en ik in koor.
Dus opende ze de keukendeur en met woest geblaf van hondenvreugde schoot Britt voor ons uit, de koude ochtend in.
2 februari, 2010
***
terug naar de inhoudsopgave
terug naar de beginpagina van Pointe
terug naar de beginpagina van de website