een gedicht van Jaap van der Hoest
Duister denken drukte zwaar.
De tijd zat tegen, ging stroef.
Alsof een dik-donk’re snaar
baste, diep een wond groef.
Licht ontbrak en adem stokte.
Hoop vervloog, zo ook kracht
voor ideeën. Als een keel klokte,
werd er naar denken gesmacht.
Poëten toonden ’t leven hun rug,
van ’t heden wilden zij niets weten.
Een oud navelstaren keerde terug.
Zij leken ’t hart te hebben vergeten.
De stroeve tijd zat zo zeer tegen.
In schoenen zakte restjes moed.
Wie wilde het beetje hoop wegen?
Er bleef een hang naar oude gloed.
Toch werd, terwijl tijd voortkroop,
in de wereld nog anders gedacht.
Pijnlijk en nieuw groeide er hoop,
vanuit sterk verheffende kracht.